In
2004 organiseerden onderzoekers van de Katholieke Universiteit Leuven een internationaal symposium met als thema
"De veiligheid van stevioside". Wetenschappers van over de hele wereld concludeerden dat stevioside veilig is
voor menselijke consumptie.
De zoetstof is 300 keer zoeter dan suiker. Het gebruik ervan kan
het aantal gevallen van obesitas en diabetes verminderen. De jaarlijkse kosten t.g.v. deze aandoeningen kunnen
in de EU-25 geraamd worden op 227 miljard euro, de sociale gevolgen van deze ziektes en van tandbederf niet eens
meegerekend.
Het product wordt in Brazilië, Korea, Maleisië en Japan officieel
gebruikt als zoetstof met laag caloriegehalte. In de VS wordt stevioside sinds 1995 gebruikt als
dieetsupplement.
De Europese Unie heeft in 2000 beslist dat dit product niet voldoende goed
gekend is om als voedingsadditief te gebruiken. Intussen heeft uitgebreid wetenschappelijk onderzoek uitgewezen
dat er geen enkel nadelig effect van stevioside waargenomen kan worden. Ook Jecfa (Joint expert committee for
food additives van de WHO) heeft in juni 2004 een voorlopige ADI van 2 mg steviolequivalenten per kg
lichaamsgewicht goedgekeurd.
Omwille van mogelijke resistentieproblemen zijn antibiotica in
diervoeding verboden. Voorlopige resultaten geven aan dat steviastengels en blaadjes mogelijk als vervanger
kunnen dienen voor antibiotica in diervoeding (bevatten interessante polyfenolen). Dit zou enorme mogelijkheden
openen in de diervoedingsproblematiek. Dit zou een groot maatschappelijk belang kunnen hebben, maar er is in dit
verband nog verder onderzoek vereist waar middelen voor vereist zijn.
Staat de Commissie met
deze gegevens, erkend door wetenschappers van over de hele wereld, nog steeds achter haar besluit om stevioside
te verbieden op de Europese markt en zo ja, waarom? Zal zij in voorkomend geval middelen vrijmaken voor verder
wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van dit natuurlijk product dat veel ziekte kan voorkomen?
***
ANTWOORD VAN COMMISSARIS KYPRIANOU
Op grond van
aanvragen van twee verschillende ondernemingen heeft de Commissie het Wetenschappelijk Comité voor de
menselijke voeding (SCF) verzocht de veiligheid van planten en bladeren van Stevia rebaudiana Bertoni als nieuw
voedingsmiddel en van stevioside als zoetstof te onderzoeken. De meest recente adviezen van het Wetenschappelijk
Comité dateren van juni 1999.
Wat de zoetstof betreft, heeft het Comité zich
bezorgd getoond over de afwezigheid van veiligheidsgegevens over het genotoxische potentieel van een metaboliet
van stevioside, over de onzuiverheden in de verbinding en over de mogelijke effecten op de menselijke
vruchtbaarheid. Het Comité heeft geconcludeerd dat “de stof op grond van de thans beschikbare
gegevens niet aanvaardbaar is als zoetstof”. Daarom heeft de Commissie niet voorgesteld om deze stof toe
te laten krachtens Richtlijn 95/34/EG inzake zoetstoffen voor gebruik in levensmiddelen (1). Intussen hebben de
Commissie noch de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) aanvullende informatie ontvangen over de
studies waarom het SCF in het hierboven vermelde advies heeft gevraagd.
In verband met de
plantaardige producten heeft het Comité geconcludeerd dat de verstrekte informatie ontoereikend was ten
aanzien van de specificatie van het commerciële product en geen veiligheidsstudies bevatte. Dit bevestigde
het eerste beoordelingverslag van de nationale bevoegde autoriteit die de aanvraag had ontvangen. Bijgevolg
heeft de Commissie het in de handel brengen van planten en gedroogde bladeren van Stevia rebaudiana Bertoni als
voedingsmiddel of voedselingrediënt geweigerd (2).
In juni 2004 heeft het Gezamenlijk
Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven (JECFA) van de Voedsel- en Landbouworganisatie
(FAO)/Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een tijdelijke aanvaardbare dagelijkse opname (ADI) of 0—2 mg/kg
lichaamsgewicht voor steviolglycosiden vastgesteld. De Commissie heeft echter gevraagd dat vóór
2007 nadere informatie wordt verstrekt over de farmacologische effecten van steviolglycosiden op de mens.
Op grond van de hierboven vermelde informatie is de Commissie thans niet in staat om het gebruik
van stevioside als zoetstof voor te stellen. Mocht iemand belangstelling hebben voor de herbeoordeling van
stevioside, moet hij/zij een aanvraag bij de Commissie indienen, rekening houdend met de in de eerdere adviezen
van het SCF aan de orde gestelde kwesties.
De Commissie heeft geen bijzondere plannen om
onderzoek naar de veiligheid van stevioside te financieren.
(1) Achttiende Richtlijn
95/34/EG van de Commissie van 10 juli 1995 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de bijlagen II,
III, VI en VII van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der
lidstaten inzake cosmetische produkten, PB L 167 van 18.7.1995
(2) Beschikking van de
Commissie van 22 februari 2000 houdende weigering van een vergunning voor het in de handel brengen van "Stevia
rebaudiana Bertoni: planten en gedroogde bladeren" als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt
krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 61 van 8.3.2000