AA
Exclusieve brouwerijcontracten (Schriftelijke vraag E-1048/05)

In haar persmededeling van 15 april 2003 (IP/03/545) spreekt de Europese Commissie over de manier waarop Belgische horecagelegenheden van Interbrew worden opengesteld voor concurrerende biermerken. De mededeling meldt ook het volgende: "Krachtens deze groepsvrijstellingsverordening kan een brouwer met een marktaandeel van niet meer dan 30% de horecagelegenheden verplichten al hun bier bij hem te betrekken in ruil voor een vijfjarige lening of zolang de exploitant de lokalen van hem huurt of onderhuurt."

1. Vindt de Commissie dat ook brouwers met een marktaandeel van minder dan 30% hun horeca-uitbaters kunnen verplichten tot afname van eigen merkproducten bij exclusieve leveranciers en zo woekerprijzen - die deze van de particuliere markt overstijgen - in de hand kunnen werken?

- Zo ja, welke stappen kan en zal zij ondernemen om ook aan deze praktijken een eind te stellen?

- Zo neen, welke argumenten gebruikt zij om deze stelling te ontkrachten?

2. Is het sowieso legaal en aanvaardbaar dat brouwerijen die gebruik maken van bovenvermelde clausules hun caféhouders verplichten hun drank aan te kopen bij exclusieve leveranciers tegen prijzen die de normale consumentenprijs zeer sterk, in sommige gevallen zelfs tot 80 procent, overschrijden? Mij werd het voorbeeld gemeld van een caféhouder die er door zijn brouwer toe werd verplicht bakken pils aan te kopen bij een exclusieve bierhandelaar tegen de prijs van 12 euro voor 24 flesjes, dit terwijl iedere consument dezelfde bak pils kan aankopen in grootwarenhuizen tegen 7 euro per 24 flesjes.

- Is bovenvermelde praktijk legaal en aanvaardbaar?

- Welke stappen kunnen hiertegen worden ondernomen?

***

ANTWOORD VAN COMMISSARIS KROES

Het geachte Parlementslid verwijst naar de groepsvrijstelling die de Commissie op 22 december 1999 goedkeurde (Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, hierna “groepsvrijstelling” genoemd ).

Zoals het geachte Parlementslid terecht opmerkt, is de groepsvrijstelling van toepassing op leveranciers zoals brouwers met een marktaandeel van niet meer dan 30% (artikel 3, lid 1, van de groepsvrijstelling). Het is zeer onwaarschijnlijk dat deze leveranciers marktmacht hebben in de zin van het mededingingsrecht of, als ze wel marktmacht hebben, dat hun overeenkomsten een netto negatief effect op de markt hebben.

In de inleiding op de vraag staat ook dat de groepsvrijstelling een brouwer met een marktaandeel van niet meer dan 30% toelaat om hotels, restaurants en cafés (hierna “horecagelegenheden” genoemd) te verplichten al hun bier bij hem te betrekken in ruil voor een vijfjarige lening of zolang de exploitant de lokalen van hem huurt of onderhuurt. Volgens artikel 5 a) van de verordening is geen lening of huurovereenkomst vereist opdat de verplichting zou gelden. De algemene regel van artikel 5 a) voorziet in een groepsvrijstelling voor niet-concurrentiebedingen die tot 5 jaar beperkt zijn. Er is inderdaad een uitzondering op de beperking van de duur tot 5 jaar, die in het tweede deel van artikel 5 a) terug te vinden is en waardoor de beperking van 5 jaar wordt opgeheven als de producten door de afnemer worden verkocht in lokaliteiten die eigendom van de leverancier zijn of door de leverancier worden gehuurd van een derde.

Het geachte Parlementslid vreest dat brouwers met een marktaandeel van minder dan 30% horecagelegenheden kunnen dwingen enkel hun eigen producten te kopen, waardoor hun prijzen die op de particuliere markt overstijgen. Onder prijzen op de particuliere markt begrijpt de Commissie de prijzen die worden betaald door een afnemer die geen lening bij de brouwer heeft, door een afnemer die geen huurder-verhuurderrelatie met de brouwer heeft of door een consument in een grootwarenhuis.

Ten eerste wil de Commissie erop wijzen dat het leveren van bier aan een afnemer een toegevoegde waarde is die in het algemeen niet inbegrepen is wanneer een consument bier koopt in een grootwarenhuis.

Ten tweede kan, indien een brouwer de afnemer een lening heeft verstrekt, in de voor het bier aangerekende prijs de volledige of een deel van de rente op de lening inbegrepen zijn. Wanneer de leverancier de afnemer een lening verstrekt kan dit de distributie verbeteren in de zin van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (vgl. Punt 116, lid 7, van de bekendmaking van de Commissie - Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, hierna “de richtsnoeren” genoemd).

Ten derde kan een leverancier die tezelfdertijd verhuurder is soortgelijke redenen hebben om hogere prijzen voor zijn producten aan te rekenen als een leverancier die niet terzelfder tijd verhuurder is. De prijs voor het bier kan een deel van de huur voor het vastgoed bevatten. Meer algemeen is het onredelijk te verwachten dat een leverancier, in dit geval de brouwer, toelaat dat er zonder zijn toestemming concurrerende producten worden verkocht in lokaliteiten waarvan hij de eigenaar is, zoals wordt uitgelegd in de richtsnoeren (punt 59). Bovendien zal een verhuurder die niet tevreden is met de producten die op zijn eigendom worden verkocht, geneigd zijn een voorwendsel te zoeken om de huurovereenkomst te beëindigen. Het zou derhalve zinloos zijn om te proberen te verhinderen dat de verhuurder exclusiviteit voor zijn producten op zijn eigendom afdwingt, b.v. door deze mogelijkheid te beperken tot 5 jaar, indien de huur een langere duur, b.v. 9 jaar, heeft. Dat verklaart de uitzondering in het tweede deel van artikel 5 a) van de groepsvrijstelling. Zoals in punt 150 van de richtsnoeren is vermeld: ”Wanneer de afnemer zijn bedrijf uitoefent in ruimten en op terreinen die eigendom van de leverancier zijn (…) zal de mogelijkheid om maatregelen op te leggen die het probleem van een eventueel marktafschermend effect daadwerkelijk verhelpen, beperkt zijn. In dit geval is het onwaarschijnlijk dat de Commissie tussenbeide komt beneden het niveau waarop er sprake is van een machtspositie.”

De Commissie vestigt de aandacht van het geachte Parlementslid op het algemene beleid dat ten grondslag ligt aan de groepsvrijstelling en de richtsnoeren. Er is een verschuiving van een formalistische benadering van de regelgeving naar een meer economische aanpak bij de beoordeling van verticale overeenkomsten krachtens de EU-mededingingsregels. Het hoofddoel is om de regels die van toepassing zijn op leverings- en distributieovereenkomsten te vereenvoudigen en de administratieve last te verminderen, vooral voor bedrijven met weinig marktmacht zoals KMO’s, terwijl er een effectievere controle wordt verzekerd op overeenkomsten die gesloten worden door bedrijven met een aanzienlijke marktmacht. De EU-mededingingsregels moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat de mededinging in het voordeel van de eindgebruiker wordt beschermd. Een geschil tussen een individuele afnemer en een leverancier wijst op zich in het algemeen niet op een gebrek aan concurrentie op de markt. Als het geachte Parlementslid echter op de hoogte is van concurrentievervalsing die bijvoorbeeld invloed heeft op een aanzienlijk deel van een nationaal grondgebied, dan maant de Commissie hem aan de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten of de Commissie zelf van de betrokken feiten op de hoogte te brengen.

GroenDe enige partij die sociaal én milieuvriendelijk is.

www.groen.be

De Groenen/EVAGroenen en Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement.

www.greens-efa.eu

Samen ijveren voor een beter Europa en klimaat?