Wat zijn overdraagbare spongiforme
encefalopathieën (TSE's)?
TSE's zijn een groep ziekten die bij de mens en bij
dieren voorkomen en gekenmerkt worden door degeneratie van het hersenweefsel, waardoor dit een sponsachtig
uiterlijk krijgt. Tot deze groep ziekten behoren onder meer de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) bij de mens,
boviene spongiforme encefalopathie (BSE) bij runderen en scrapie bij schapen en geiten. BSE is pas sinds kort
ontdekt, maar scrapie bestaat al honderden jaren; voorzover bekend kan deze ziekte niet op de mens worden
overgedragen en vormt zij geen risico voor de volksgezondheid. Wel is de EU-wetgeving die ingevoerd is om de
verspreiding en overdracht van BSE tegen te gaan uit voorzorg ook van toepassing op schapen en geiten (bv. de
verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal zoals de hersenen en het ruggenmerg sinds 2000 en het verbod op
het voeren van herkauwers met vleesbeendermeel afkomstig van zoogdieren sinds 1994).
Zijn er aanwijzingen of vermoedens dat ook schapen en geiten BSE kunnen hebben?
Onder schapen op het land is nog nooit BSE aangetroffen. Wel is bekend dat schapen in het VK
en elders in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig deels zijn gevoerd met hetzelfde soort besmet
vleesbeendermeel dat de oorzaak van de BSE-epidemie onder runderen was. Daarom hebben wetenschappers zich
afgevraagd of kleine herkauwers wellicht ook met BSE besmet kunnen zijn. Het voeren van herkauwers met
vleesbeendermeel is sinds 1994 in de EU verboden en sinds januari 2001 geldt een totaalverbod op het voeren van
landbouwhuisdieren met vleesbeendermeel. Vermoed wordt dat BSE verspreid wordt door vleesbeendermeel dat
afkomstig is van materiaal van besmette dieren.
Ook is al enige tijd bekend dat een
BSE-achtige ziekte langs experimentele weg naar schapen kan worden overgedragen als zij gevoerd worden met
materiaal dat afkomstig is uit de hersenen van met BSE besmette koeien. Deze experimenteel teweeggebrachte
ziekte kan niet van scrapie worden onderscheiden aan de hand van de klinische symptomen, noch met behulp van
snelle tests op de hersenen. Het onderscheid kan alleen met zekerheid worden gemaakt met een zogenaamde bioassay
in muizen, een testtechniek die soms pas na twee jaar resultaat oplevert.
Bij het
geringe aantal bioassays in muizen dat is uitgevoerd op natuurlijke scrapiegevallen is nog geen BSE-achtige stam
ontdekt en er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat BSE voorkomt bij schapen en geiten die onder natuurlijke
omstandigheden leven. Alle nieuwe resultaten worden nauwgezet door de wetenschappelijke comités van de EU
gevolgd.
Algemene feiten over schapen, geiten en tse's
Hoe lang leven schapen en geiten?
Schapen en geiten zijn herkauwers met
een korte economische levensduur. Al naar hun bestemming worden de meeste lammeren geslacht wanneer zij tussen
drie maanden en een jaar oud zijn; er is een kleine markt voor lammeren van enkele weken oud. Gemiddeld worden
ooien en geiten geslacht als zij zes tot zeven jaar oud zijn. De kadavers van deze oudere dieren worden
doorgaans gebruikt voor vleesproducten voor menselijke consumptie of in voer voor huisdieren.
Wat voor voer krijgen schapen en geiten?
Schapen en
geiten die voor de melkproductie worden gehouden, krijgen gewoonlijk geconcentreerd voer. Ook zogende ooien
krijgen gedurende een paar weken na het werpen in de regel geconcentreerd voer. Pasgeboren lammeren krijgen
verder vaak bijvoeding in de vorm van lichtverteerbaar voer via een systeem waarbij alleen de lammeren en niet
de oudere dieren bij dat voer kunnen komen. Over het algemeen echter wordt in de schapen- en geitenhouderij veel
minder geconcentreerd voer gebruikt dan in de rundveehouderij.
Wat weten we over
scrapie?
Scrapie is een TSE die bij geiten en schapen voorkomt. De ziekte is al
bijna driehonderd jaar bekend. Er wordt verondersteld dat scrapie horizontaal, van het ene dier op het andere of
via het milieu, kan worden overgedragen, maar ook verticaal, van het moederdier op het lam. Lammeren jonger dan
twaalf maanden kunnen weliswaar ook scrapie krijgen, maar klinische tekenen worden voor het merendeel
aangetroffen bij dieren tussen twee en vijf jaar. De klinische tekenen zijn het voortdurend schuren of krabben
van het lichaam, gedragsveranderingen zoals lusteloosheid, schrikgedrag of agressiviteit en veranderingen in
houding en bewegingen, zoals trillen en struikelen; uiteindelijk sterft het dier.
Zijn alle schapen en geiten even vatbaar voor TSE's?
Nee. Uit
onderzoek is gebleken dat sommige genotypes van schapen resistent zijn tegen scrapie en andere juist nogal
vatbaar; tussen beide uitersten zijn er tal van genotypes met uiteenlopende resistentie tegen de ziekte. De
verhouding tussen resistente en vatbare genotypes verschilt van ras tot ras. Bij experimenteel veroorzaakte BSE
bij schapen bleek tot dusverre dat zich een soortgelijk resistentiepatroon voordoet. Vooralsnog is er weinig
bekend over het verband tussen genotype en resistentie bij geiten.
In welke
landen komen op dit moment TSE's bij schapen en geiten voor, en hoe vaak?
Scrapie is in twaalf lidstaten aangetroffen (België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland,
Italië, Nederland, Oostenrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden). Denemarken, Luxemburg en Portugal
hebben geen gevallen van scrapie gemeld. In drie kandidaat-lidstaten is scrapie gemeld, namelijk in Cyprus,
Roemenië en Slowakije. Al jaren stellen veehouders en dierenartsen in de EU regelmatig klinische gevallen van de
ziekte vast.
Sinds 1 januari 2002 zijn de lidstaten echter met een grootschalig,
actief testprogramma begonnen om te onderzoeken hoe vaak scrapie in de EU voorkomt. Uit de resultaten blijkt tot
dusver dat scrapie vaker voorkomt bij schapen en geiten dan BSE bij runderen. De volledige resultaten van de
tests die in 2002 in de EU zijn uitgevoerd, zijn beschikbaar op
http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/testing/bse_results_en.html
Ook in de
VS, Canada, Brazilië en Japan zijn gevallen van scrapie gemeld. Voorzover bekend doet de ziekte zich niet voor
in Australië en Nieuw-Zeeland, twee landen waar op grote schaal schapen gefokt worden.
Hoeveel schapen en geiten zijn er in de EU?
Het aantal dieren en nakomelingen
daarvan varieert al naar het jaargetijde (meer in het voorjaar na het lammeren) en daarom is het moeilijk om
exacte cijfers te geven. Uit cijfers van Eurostat blijkt dat er in de EU in 2001 in totaal 90 miljoen schapen en
12 miljoen geiten waren, waarvan ongeveer 65 miljoen fokooien en 9 miljoen fokgeiten.
Wetenschappelijke informatie over tse's bij schapen en geiten
Over welke
wetenschappelijke adviezen beschikt de Commissie op dit moment omtrent BSE bij schapen?
Het meest recente advies van de Wetenschappelijke Stuurgroep (WS) over BSE bij kleine
herkauwers werd in april 2002 goedgekeurd
http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/ssc/out257_en.pdf en
http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/ssc/out256_en.pdf en was een bijwerking van eerdere adviezen van
oktober 2001 http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/ssc/out234_en.pdf
februari 2001 http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/ssc/out170_en.pdf en
september 1998 http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/ssc/out24_en.html In dit advies
bevestigt de WS opnieuw zijn zienswijze dat er geen bewijs is dat BSE voorkomt bij kleine herkauwers op het
land. Het bevat een reeks aanbevelingen over gespecificeerd risicomateriaal, snelle tests, individuele
identificatie, selectie op resistentie, certificering van koppels en ruimingsmaatregelen. Er wordt ook
beschreven hoe een combinatie van benaderingen kan worden gebruikt om de volksgezondheid te beschermen wanneer
gevallen van BSE bij kleine herkauwers op het land worden bevestigd.
De Commissie
heeft veel van deze en andere aanbevelingen van de WS reeds in wetteksten opgenomen (zie deel C over wetgeving).
Wat voor onderzoek wordt in de EU naar TSE's gedaan?
In april 2001 is een repertorium van nationale onderzoeksactiviteiten op het gebied van TSE's in Europa
openbaar gemaakt, waar de Raad (ministers van Onderzoek) in november 2000 om had verzocht. Binnenkort wordt een
bijgewerkte versie gepubliceerd. Dit recentste repertorium bevat informatie over een breed scala van
onderzoeksactiviteiten met betrekking tot TSE's die in bijna alle lidstaten worden uitgevoerd; daaronder zijn
acht door de Europese Gemeenschap gesubsidieerde onderzoeksprojecten betreffende TSE's bij schapen. Het gaat
onder meer om een Europees netwerk voor surveillance en beheersing van TSE's bij kleine herkauwers (met nadruk
op epidemiologie, pathologie en diagnostische tests), een project waarbij de effecten van genetische
scrapiebestrijdingsmaatregelen in verschillende landen worden gemonitord, en een project waarbij de vele
vraagstukken in verband met het risico van besmetting van kleine herkauwers met BSE op het land worden
onderzocht. Een ander project heeft tot doel de ICE-test (immunocappilaire elektroforese) te ontwikkelen voor
het detecteren van TSE's in gemakkelijk te verkrijgen weefsels en vloeistoffen van kleine herkauwers.
De afgelopen jaren werden de resultaten van door de EU gesubsidieerde projecten doorgegeven
aan de ad-hocgroep TSE's, met het oog op het opstellen van wetenschappelijke adviezen aan de Commissie. Om deze
belangrijke schakel te behouden, zullen de resultaten van de lopende werkzaamheden worden doorgegeven aan de
onlangs opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.
Wetgeving ter
bestrijding van tse's bij schapen en geiten
Welke wettelijke maatregelen zijn er
tegen BSE bij schapen en geiten?
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat bij
schapen onder natuurlijke omstandigheden BSE voorkomt, is veel van de BSE-wetgeving voor runderen ook op schapen
van toepassing. Dit is gedaan uit voorzorg, omdat nog steeds niet duidelijk is of BSE nu wel of niet bij schapen
voorkomt.
Daarom bieden de verschillende wettelijke maatregelen, zoals het
voederverbod voor vleesbeendermeel, de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal, de meldingsplicht,
surveillancemaatregelen en handelsvoorschriften ook bescherming tegen de eventuele aanwezigheid van BSE bij
schapen.
De belangrijkste maatregelen zijn:
een
verbod op het vervoederen van vleesbeendermeel van zoogdieren aan herkauwers, inclusief geiten en schapen, in
1994. In januari 2001 werd dit aangescherpt tot een totaalverbod op het vervoederen van vleesbeendermeel aan
landbouwhuisdieren;
dierlijk afval afkomstig van schapen en geiten moet worden
verwijderd volgens dezelfde normen als gelden voor ander dierlijk afval (hittebehandeling bij 133 °C/3 bar
gedurende 20 minuten, behalve bv. voor categorie 3-materiaal (laag risico) voor de productie van voedsel voor
huisdieren);
verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal sinds oktober 2000. De
milt van alle schapen en geiten en de schedel (inclusief hersenen en ogen), de amandelen en het ruggenmerg van
schapen en geiten ouder dan 12 maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is
gebroken, moeten uit de voedselketen verwijderd en als gespecificeerd risicomateriaal vernietigd worden. Voor
dieren die na 1 oktober 2003 worden geslacht, wordt ook de kronkeldarm aan deze lijst toegevoegd;
er mag geen separatorvlees van de beenderen van schapen en geiten geproduceerd worden;
vlees en vleesproducten die worden ingevoerd, moeten ook aan de desbetreffende
communautaire bepalingen voldoen (bv. de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal);
met scrapie besmette schapen en geiten worden uit de voeder- en voedselketen geweerd.
Welke maatregelen gelden er om de verspreiding van scrapie tegen te gaan?
Verordening nr. 999/2001 betreffende TSE's bevat de regels voor de handel in schapen en
geiten binnen de Gemeenschap. Schapen en geiten voor fokdoeleinden moeten afkomstig zijn van een bedrijf waar
regelmatig diergeneeskundige controles worden gehouden, ten minste drie jaar geen enkel geval van scrapie
bevestigd is en de voor de geslacht bestemde ooien steekproefsgewijs worden gecontroleerd. Bij geïmporteerde
dieren moeten gelijkwaardige garanties worden geboden. Vanaf 1 oktober 2003 zijn extra regels van toepassing
(zie "Wat gebeurt er met de andere dieren in koppels met een geval van scrapie?").
Volgens Richtlijn 92/102/EEG van de Raad moeten schapen en geiten die het bedrijf van herkomst verlaten,
geïdentificeerd worden met behulp van oormerken en tatoeages, zodat ze tot dat bedrijf kunnen worden
teruggetraceerd. Dit geldt ook voor vervoer binnen een en dezelfde lidstaat. Verder moet er een register worden
bijgehouden van het aantal dieren op het bedrijf en alle verplaatsingen van en naar het bedrijf. In sommige
lidstaten (Frankrijk, Ierland) gelden nog strengere maatregelen, namelijk een individueel identificatiesysteem
voor schapen.
Alleen als het dier van de ene lidstaat naar de andere wordt
getransporteerd, mag het merkteken veranderd worden. In dat geval moet de overgang van het oude op het nieuwe
merkteken in het register genoteerd worden.
De Commissie heeft onlangs bij de Raad
een voorstel ingediend voor een nieuwe verordening betreffende de identificatie van schapen en geiten. Dit
voorstel houdt in dat ieder dier individueel wordt geïdentificeerd door twee oormerken. De lidstaten krijgen ook
de mogelijkheid om elektronische identificatiemiddelen toe te staan. Een dier behoudt zijn leven lang hetzelfde
identificatienummer. De overige hoofdpunten van dit voorstel zijn: 1) elk bedrijf moet registers bijhouden van
de geboorten, verplaatsingen en sterfgevallen; 2) groepen dieren moeten mogen niet zonder vervoersdocumenten
worden verplaatst; 3) de lidstaten moeten een centraal register bijhouden van alle schapen- en geitenhouderijen
op hun grondgebied; 4) alle schapen- en geitenhouderijen moeten in een centrale database worden geregistreerd en
in een tweede fase moeten de verplaatsingen van groepen dieren worden geregistreerd (zie ook persbericht
IP/02/1915 van december 2002).
Is het waar dat sommige schapen resistent zijn
tegen scrapie en wordt er iets gedaan om de schapen in de EU meer resistent te maken?
Het is al vele jaren bekend dat schapen met een bepaalde genetische structuur meer resistent zijn tegen
scrapie dan andere. Het verschil ligt in de structuur van het gen dat verantwoordelijk is voor het prioneiwit
(dat in een abnormale vorm scrapie veroorzaakt). Deze resistentie hangt van veel factoren af, zoals het
schapenras en de stam van het agens. In het algemeen blijken schapen met één ARR-allel (half gen) een grotere
resistentie te hebben en blijken schapen met twee ARR-allelen (ARR/ARR-schapen) sterk resistent tegen de ziekte.
We weten echter niet of die resistentie absoluut is.
De Commissie en deskundigen van
de lidstaten hebben besloten dat het tijd is om het resistentieniveau van de schapen in de Gemeenschap te
verhogen. Vanaf 1 januari 2004 zullen de lidstaten een programma invoeren om onder hun meest voorkomende
schapenrassen op resistentie tegen scrapie te selecteren. In voorbereiding daarop wordt momenteel in alle
lidstaten een onderzoek verricht naar de verdeling van de genotypes bij raszuivere schapen.
De algemene doelstelling van het fokprogramma is het niveau van het ARR-allel in de
schapenpopulatie te verhogen en het niveau van de allelen die de vatbaarheid voor de ziekte vergroten, te
verlagen. Er zijn voorzorgsmaatregelen getroffen om zeldzame rassen en rassen met een laag natuurlijk niveau van
ARR-allel te beschermen en een onbedoelde selectie van ongewenste kenmerken te voorkomen. Lidstaten die aan
bepaalde criteria voldoen, kunnen om een afwijking vragen.
Naast dit programma
moeten de lidstaten vanaf 1 januari 2004 ook een programma invoeren om de TSE-resistente status van bepaalde
koppels schapen te erkennen. Niveau I-koppels bestaan volledig uit ARR/ARR-schapen. In niveau II-koppels zijn
alle lammeren verwekt door ARR/ARR-rammen. Dit betekent dat de lammeren gegarandeerd ten minste één ARR-allel
hebben.
Doel van dit programma is veehouders ertoe aan te zetten op resistentie
tegen scrapie te selecteren en in een bekende bron van resistente dieren te voorzien.
Is het niet mogelijk dat door dit fokprogramma ook ongewenste kenmerken bij schapen worden
geselecteerd?
Tot dusver zijn er geen aanwijzingen dat het selecteren op
resistentie tegen scrapie belangrijke nadelige effecten op de schapenpopulatie heeft. De Commissie en de
lidstaten zijn zich er echter van bewust dat met deze mogelijkheid rekening moet worden gehouden. In de
wetgeving wordt dan ook bepaald dat het programma kan worden herzien indien een belangrijk nadelig effect zou
worden aangetoond.
Het programma wordt ook regelmatig opnieuw onderzocht in het
licht van wetenschappelijk onderzoek. De Commissie heeft al laten weten dat zij de Europese Autoriteit voor
voedselveiligheid zal vragen om de resultaten van een experiment in het VK waarbij een ARR/ARR-schaap met BSE is
besmet door besmet materiaal in de hersenen te injecteren, alsook een recent vermoedelijk geval van scrapie bij
een ARR/ARR-schaap in Duitsland te onderzoeken. De Autoriteit voor voedselveiligheid zal om advies worden
gevraagd over de vraag of deze resultaten een herziening van de fok- en uitroeiingsmaatregelen rechtvaardigen.
Wat gebeurt er met schapen en geiten die scrapie hebben?
Volgens de EU-wetgeving mogen schapen en geiten met scrapie niet voor de productie van
voedsel of diervoeder worden gebruikt. De kadavers van dieren waarbij scrapie bevestigd is, moeten worden
verbrand of gestort nadat ze een warmtebehandeling hebben ondergaan waardoor ze niet meer besmettelijk zijn.
Wat gebeurt er met de andere dieren in koppels met een geval van scrapie?
Tot nog toe mocht elke lidstaat zelf beslissen wat er met de andere dieren in een besmet
koppel gebeurde. Vanaf 1 oktober zijn echter nieuwe communautaire regels van toepassing. Alle dieren in besmette
geitenkoppels moeten worden vernietigd. Voor schapen hebben de lidstaten de keuze: ofwel worden alle schapen op
het bedrijf vernietigd, ofwel wordt het genotype van de schapen vastgesteld en worden alleen de meest vatbare
dieren vernietigd. Er zijn ook regels voor het opnieuw binnenbrengen van dieren in een besmet bedrijf.
In samenhang met deze nieuwe ruimingsregels wordt toegestaan dat fokschapen van het
ARR/ARR-genotype (waarvan wordt verondersteld dat ze resistent zijn tegen scrapie) zonder beperkingen worden
verhandeld.
Voor de invoer van schapen en geiten uit derde landen gelden strengere
eisen dan vroeger het geval was. Ze moeten afkomstig zijn van koppels waarin nooit een geval van scrapie is
gemeld, tenzij ze van het ARR/ARR-type zijn. Ook ARR/ARR-schapen moeten echter afkomstig zijn van een bedrijf
waar tijdens de vorige zes maanden geen enkel geval van scrapie is voorgekomen.
Draagt de EU financieel bij aan de uitroeiing van scrapie?
Uitroeiingsprogramma's voor scrapie in de lidstaten kunnen uit hoofde van Beschikking 90/424/EEG van de
Raad medefinanciering van de EU ontvangen. In 1998 werden de eerste nationale uitroeiingsprogramma's
gesubsidieerd. In 2002 heeft de Commissie voor 4 miljoen euro bijgedragen in de kosten voor toezicht,
genotypering en uitroeiingsmaatregelen in de Gemeenschap.
Bewaken en testen van
tse bij schapen en geiten
Vindt er systematische bewaking plaats van TSE bij schapen
en geiten?
Ja. Toezicht en passieve bewaking van de schapen- en geitenpopulatie
in verband met de aanwezigheid van scrapie is in de EU sinds 1998 verplicht. Sinds 1993 moeten gevallen van
scrapie worden aangegeven. Veehouders moeten alle verdachte TSE-gevallen bij dieren aan de autoriteiten van de
lidstaten melden. Weefsel van schapen of geiten waarbij scrapie of een andere TSE vermoed wordt of aanwezig is,
moeten in het laboratorium worden onderzocht. Volgens de TSE-verordening moeten de lidstaten er ook voor zorgen
dat de dierenartsen, de veehouders en anderen die met de dieren te maken hebben, op de hoogte zijn van de
klinische symptomen en de epizoötiologie van TSE's; het laboratoriumpersoneel dat de controles uitvoert, moet
de resultaten van laboratoriumonderzoek met betrekking tot TSE's kunnen interpreteren. Alle schapen moeten voor
ze worden geslacht door een dierenarts worden gekeurd.
In januari 2002 is actieve
bewaking door snelle TSE-tests op een steekproef van gezonde slachtdieren en risicodieren ouder dan 18 maanden
ingevoerd. Er worden dezelfde tests gebruikt als voor BSE bij runderen, aangezien daarmee ook TSE's (met
inbegrip van scrapie) kunnen worden opgespoord. Sinds april 2002 is het aantal tests aanzienlijk toegenomen. In
2002 zijn ruim 370 000 dieren getest.
De resultaten van de bewaking van scrapie bij
schapen en geiten sinds januari 2002 zijn beschikbaar op
http://europa.eu.int/comm/food/fs/bse/testing/bse_results_en.html.
Is er
een test om scrapie van BSE te onderscheiden?
Er bestaat nog geen gevalideerde
snelle test waarmee BSE bij schapen en geiten van scrapie kan worden onderscheiden. Op dit moment is een
bioassay in muizen de enige gevalideerde test om de twee ziekten van elkaar te onderscheiden, en zo'n test kan
twee jaar duren.
Er wordt echter een aantal biochemische tests ontwikkeld waarmee de
twee ziekten blijkbaar van elkaar kunnen worden onderscheiden. Op aanbeveling van de Wetenschappelijke
Stuurgroep (WS) heeft de Commissie het communautaire referentielaboratorium (CRL) voor TSE's gevraagd een
systeem op te zetten om positieve gevallen van scrapie die bij de bewaking in de lidstaten zijn vastgesteld, aan
een differentiële test te onderwerpen waarbij deze testmethoden worden gecombineerd. Alle resultaten die op BSE
lijken, zullen vervolgens door een door het CRL gecoördineerde groep deskundigen worden geëvalueerd.