EUROPESE COMMISSIE
Ontwerp voor een
RICHTLIJN VAN DE RAAD
tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en
klauwzeer en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG
TOELICHTING
1. INLEIDING
1.1. Mond- en klauwzeer is een zeer besmettelijke virale
aandoening die hoofdzakelijk voorkomt bij evenhoevigen en die voor het eerst is beschreven in Italië in de 16e
eeuw. Aangezien deze ziekte van uitzonderlijk economisch belang is, staat zij bovenaan op lijst A van het
Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE).
1.2. Mond- en klauwzeer is
niet gevaarlijk voor de mens, maar kan in uitzonderlijke gevallen toch bij de mens voorkomen, en het gaat dan
gepaard met geringe klinische symptomen van voorbijgaande aard.
2. DE ALGEMENE SITUATIE MET
BETREKKING TOT MOND- EN KLAUWZEER
2.1. Mond- en klauwzeer blijft enzoötisch in bepaalde
derde landen die grenzen aan lidstaten of aan kandidaat-lidstaten. Acute uitbraken van mond- en klauwzeer werden
gemeld in sommige Balkanstaten in 1996, in Trans-Kaukasië sedert 1997 en in bepaalde Maghreblanden in 1999. De
Gemeenschap leverde deze landen vaccins en de nodige uitrusting om de ziekte snel te kunnen uitroeien. Er
blijven nieuwe topotypes en exotische stammen van het mond- en klauwzeer virus opduiken in Turkije ten gevolge
van de insleep van het virus uit meer oostelijk gelegen gebieden.
2.2. Deze maatregelen
werden grotendeels uitgevoerd in nauwe samenwerking met internationale instellingen, in de eerste plaats de
Europese Commissie voor de Bestrijding van Mond- en Klauwzeer (EUFMD), een officieel orgaan van de Voedsel- en
Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties (UN). Bij Beschikking 2001/300/EG heeft de Commissie de
langdurige samenwerking met de EUFMD officieel bekrachtigd en heeft zij ook een uitvoeringsovereenkomst
betreffende de aanwending en de werking van het Trustfonds voor duurzame activiteiten van die organisatie - een
fonds dat werkzaam is in het kader van de EUFMD en dat gedurende vele jaren mee is gefinancierd door de
Commissie - ondertekend.
2.3. In 2000 en 2001 zijn ook uitbraken gemeld in landen die
tot dan toe vrij waren van mond- en klauwzeer. In de gevallen waarin de ziekte opdook in derde landen die vers
vlees naar de Gemeenschap exporteren, werd die invoer geschorst totdat de gezondheidssituatie weer beter was en
de nodige communautaire maatregelen waren getroffen om die invoer te kunnen voortzetten onder strengere
voorwaarden die moesten voorkomen dat via die invoer virus op het grondgebied van de Gemeenschap werd
ingesleept.
2.4. De algemene mond- en klauwzeersituatie is van dien aard dat men continu
op de ziekte bedacht moet zijn en dat preventieve maatregelen moeten worden getroffen om insleep van het mond-
en klauwzeervirus in de Gemeenschap en in de communautaire veebeslagen uit naburige landen of via invoer van
levende dieren of producten van dierlijke oorsprong, te voorkomen.
3. HISTORISCH
OVERZICHT VAN DE BESTRIJDINGSMAATREGELEN IN DE LIDSTATEN
3.1. De gemeenschappelijke
maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer zijn vastgesteld bij Richtlijn 85/511/EEG , laatstelijk
gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden . Het bij Richtlijn 90/423/EEG van de
Raad ingestelde verbod op preventieve vaccinatie heeft op doeltreffende wijze bijgedragen tot de verbetering van
de gezondheidstoestand van de veestapel in de Gemeenschap en dus ook tot de vrije handel in ziektegevoelige
dieren en in producten die van dergelijke dieren afkomstig zijn.
3.2. Sinds de
voltooiing van de interne markt zijn, mede dankzij de in het algemeen bevredigende gezondheidsstatus van het vee
in de lidstaten, de verplaatsingen van en de handel in dieren en dierlijke producten aanzienlijk toegenomen en
sommige gebieden van de Gemeenschap moeten sedertdien als gebied met een hoge veedichtheid worden aangemerkt. In
die omstandigheden kan een uitbraak van mond- en klauwzeer zich snel ontwikkelen tot een epizoötie die zulke
verwikkelingen veroorzaakt dat de rentabiliteit van de veehouderij voor ziektegevoelige dieren in het algemeen
en voor varkens en herkauwers in het bijzonder, ernstig in het gedrang kan komen en dat bijgevolg ruime
financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld om de getroffen boeren te vergoeden en de nodige
bestrijdingsmaatregelen toe te passen.
3.3. Sedert 1 januari 1992, de datum waarop
preventieve vaccinatie in de gehele Gemeenschap is verboden, hebben zich uitbraken van mond- en klauwzeer
voorgedaan in Italië in 1993 en in Griekenland in 1994, 1996 en 2000, telkens als gevolg van insleep uit derde
landen; de uitbraken werden met succes bestreden door toepassing van de maatregelen van Richtlijn 85/511/EEG,
inclusief het ruimen ("stamping out") van besmette beslagen en het stringent toepassen van het
verplaatsingsverbod.
3.4. In 2001 heeft zich een grote epidemie van mond- en klauwzeer
voorgedaan in het Verenigd Koninkrijk. Meer dan 2 000 bedrijven waren er getroffen. Doordat schapen waren
vervoerd voordat de eerste uitbraak in het Verenigd Koninkrijk was ontdekt, werden ook enkele bedrijven in
Frankrijk, Ierland en Nederland besmet. In alle getroffen lidstaten dienden grote aantallen dieren te worden
geslacht en vernietigd en niet alleen de veehouderijsector, maar de hele plattelandsgemeenschap in de getroffen
delen van de Gemeenschap heeft enorme economische verliezen geleden. Voor het eerst sinds 1991 maakte een
lidstaat, Nederland, gebruik van de mogelijkheid om een noodvaccinatie uit te voeren overeenkomstig Richtlijn
85/511/EEG. In verband met de beperkingen inzake het internationale handelsverkeer evenwel werden de
gevaccineerde dieren vervolgens gedood om de gezondheidsstatus van het land onverwijld te herstellen.
3.5. Het afgelopen decennium heeft de Gemeenschap uitbraken, en in sommige gevallen
epizoötieën, gekend van klassieke varkenspest, een besmettelijke virale aandoening bij gedomesticeerde en wilde
varkens. Deze ziekte, en met name de epizoötie van 1997/1998, heeft tot zware economische verliezen geleid voor
de Gemeenschap, de betrokken lidstaten en de boeren, omdat grote aantallen dieren moesten worden gedood en
vernietigd, en omdat er voor de handel in varkens en in daarvan afkomstige producten - soms langdurige -
beperkende maatregelen golden. De gevolgen op economisch en sociaal gebied en met betrekking tot het
dierenwelzijn werden evenwel sterk overtroffen door die van de epizoötie van mond- en klauwzeer in 2001, met
name omdat mond- en klauwzeer meer dan één diersoort aantast, vooral runderen, veel besmettelijker is en
gemakkelijk wordt verspreid door de wind en door levenloze smetstofdragers.
4.
VOORBEREIDING VAN EEN HERZIENING VAN DE MAATREGELEN VOOR DE BESTRIJDING VAN MOND- EN KLAUWZEER
4.1. Uit de ervaring met klassieke varkenspest was reeds gebleken dat de bij Richtlijn 85/511/EEG
vastgestelde maatregelen onvolledig waren. Daarom heeft de Commissie, samen met laboratoriumdeskundigen,
epizoötiologen en vertegenwoordigers van de veterinaire autoriteiten van de lidstaten, in 1998 een aanvang
gemaakt met een grondige herziening van de maatregelen van die richtlijn en de op die richtlijn gebaseerde
uitvoeringsbesluiten. Verder heeft een speciale werkgroep van het Wetenschappelijk Veterinair Comité in 1999 een
verslag opgesteld over noodvaccinatie tegen mond- en klauwzeer.
4.2. De genoemde werkgroepen
waren het unaniem met de Commissie eens dat een aantal van de tot nu toe vastgestelde maatregelen moet worden
gewijzigd om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied, met de
ervaringen op het gebied van de bestrijding van belangrijke besmettelijke ziektes, en met de technische
vooruitgang op het gebied van de laboratoriumdiagnose en vooral ook van vaccinaties.
4.3.
Op basis van het advies van deskundigen hadden de diensten van de Commissie een ontwerp-voorstel opgesteld voor
een nieuwe richtlijn van de Raad inzake maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, toen op 20
februari 2001 de eerste uitbraak werd gemeld van wat een van de ergste epizoötieën van mond- en klauwzeer in
Europa zou worden.
4.4. Tijdens die epizoötie, die tot gevolg had dat het bijna een jaar
heeft geduurd voordat de Gemeenschap door het OIE weer als vrij van mond- en klauwzeer werd erkend, hebben niet
alleen de getroffen lidstaten maar ook de Gemeenschap als geheel moeten afrekenen met strenge beperkingen van
interne en internationale handel in en verplaatsingen van gevoelige dieren en producten van dergelijke
dieren.
4.5. De epizoötie van klassieke varkenspest en de recente epizoötie van mond- en
klauwzeer hebben ook aangetoond dat een ziektebestrijdingsbeleid dat volledig is gebaseerd op het ruimen
("stamping out") van besmette en verontreinigde dieren, vragen oproept op het vlak van ethiek en milieu en
alsmaar moeilijker wordt geaccepteerd.
4.6. Voor het beheer van de mond- en klauwzeercrisis
van 2001 werd nauw samengewerkt tussen de Commissie en de lidstaten bij het vaststellen en voortdurend aanpassen
van beschermende maatregelen ter verscherping en aanvulling van de bepalingen van Richtlijn 85/511/EEG van de
Raad. Bij de vaststelling van deze beschermende maatregelen werd onverkort rekening gehouden met de maatregelen
waarover reeds overeenstemming was bereikt in de groepen van deskundigen die in 1998 waren opgericht om de
communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer te herzien. Daarbij hebben de lidstaten
extra en waardevolle ervaring opgedaan met betrekking tot de toepassing van bepaalde maatregelen die zijn vervat
in het onderhavige ontwerp?voorstel.
4.7. Nadat de crisis was bedwongen, hebben het
Belgische Voorzitterschap van de Raad en de Commissie in december 2001 samen een internationale conferentie
inzake de preventie en de bestrijding van mond- en klauwzeer georganiseerd, teneinde de eerste conclusies te
trekken uit de uitbraak van 2001. De conferentie deed een oproep aan de Commissie om adequate wetgevende
voorstellen in te dienen teneinde dergelijke uitbraken voortaan te voorkomen en om, mocht zich toch een nieuwe
uitbraak voordoen, de economische consequenties ervan zoveel mogelijk te beperken. Onder meer werd gevraagd om,
rekening houdend met de technische ontwikkelingen inzake laboratoriumdiagnose, noodvaccinatie te gaan beschouwen
als een reële optie op het gebied van de ziektebestrijding. Ook werd gevraagd de internationale handelsnormen
opnieuw te bezien teneinde de economische consequenties voor landen die gebruikmaken van noodvaccinatie, zoveel
mogelijk te beperken.
4.8. In de loop van 2001 en vooral na de conferentie zijn, zowel door
de lidstaten, door de Commissie als in het kader van internationale organisaties, diverse maatregelen getroffen
om de aanpak van deze ziekte opnieuw te bezien en de hulpmiddelen om de ziekte te voorkomen en indien nodig te
bestrijden, te verbeteren.
4.9. In de loop van 2001 zijn belangrijke wijzigingen
aangebracht in de internationale veterinairrechtelijke normen, met name de beschrijving van tests voor de
opsporing van antilichamen tegen niet-structurele proteïnen in de vierde editie van het Handboek inzake normen
voor diagnostische tests en vaccins van het OIE, dat is gepubliceerd in augustus 2001.
4.10.
De tweede belangrijke wijziging betreft de wijziging van de diergezondheidscode van het OIE die is vastgesteld
in de 70e algemene zitting in 2002. Krachtens deze wijziging moet de gezondheidsstatus van een land niet alleen
worden beschreven op basis van de afwezigheid van klinische symptomen, maar ook op het aantonen, aan de hand van
laboratoriumtests, van de afwezigheid van besmetting met mond- en klauwzeer. Indien vooraf is ingeënt, moet de
laboratoriumtest ook de opsporing betreffen van antilichamen tegen niet-structurele eiwitten, en moeten de tests
die zijn beschreven in het handboek met normen, worden opgenomen in de diergezondheidscode. Bijgevolg zou een
land dat vrij was van mond- en klauwzeer en van besmetting, maar noodvaccinatie heeft toegepast in combinatie
met stamping-out van besmette beslagen en met serologische bewaking in de periode na de vaccinatie (waarbij
gebruik wordt gemaakt van tests voor de opsporing van antilichamen tegen niet-structurele eiwitten bij
gevaccineerde dieren) zijn status opnieuw verwerven zes maanden na de laatste uitbraak of na de voltooiing van
de vaccinatie, indien dat moment later valt. Noodvaccinatie kan dan een optie worden bij de bestrijding van
mond- en klauwzeer.
4.11. In 2002 heeft het Europees Parlement een tijdelijk comité inzake
mond- en klauwzeer ingesteld met als opdracht de mond- en klauwzeercrisis van 2001 te onderzoeken en algemene
conclusies op te stellen met betrekking tot bestrijdingsstrategieën. De conclusies van het comité zullen in
aanmerking worden genomen bij de redactie van de tekst van de nieuwe richtlijn zoals die uiteindelijk zal worden
goedgekeurd.
4.12. De Commissie is van oordeel dat de internationaal erkende status "vrij
van mond- en klauwzeer zonder vaccinatie", die door het OIE aan alle lidstaten is toegekend, zeer waardevol is,
de totstandbrenging van de interne markt heeft vergemakkelijkt en voor alle lidstaten nieuwe afzetmogelijkheden
biedt.
Om technische en economische redenen hebben de Commissie en de lidstaten
besloten niet af te wijken van het huidige beleid dat een verbod inhoudt op preventieve vaccinatie. De
voornaamste reden is dat mond- en klauwzeer in de Gemeenschap niet enzoötisch is en dus exotisch, zoals zovele
andere dierziekten die elders in de wereld voorkomen. Indien virus toevallig op het grondgebied van de
Gemeenschap zou worden binnengebracht, zou het kunnen komen uit diverse gebieden in de wereld waar de ziekte wel
enzoötisch is. Gezien de aard van het virus en vooral de diversiteit aan antigenen, zou het preventief
vaccineren met een aantal vooraf geselecteerde virusstammen zeer duur uitvallen en uiteindelijk totaal
ondoelmatig zijn, maar het risico dat de besmetting zich verspreidt onder een inadequaat gevaccineerde
populatie, zou daardoor wel toenemen.
Noch de hierboven genoemde internationale
conferentie, noch het Tijdelijk Comité van het Europees Parlement hebben op enigerlei wijze gesuggereerd dat
moet worden teruggekeerd naar een op preventieve vaccinatie gebaseerd beleid; zij hebben wel gevraagd
noodvaccinatie niet langer te beschouwen als laatste hulpmiddel, maar het een meer prominente plaats te geven in
de bestrijdingsstrategie, zij het in combinatie met maatregelen om te voorkomen dat virusinsleep op het
grondgebied van de Gemeenschap en bij ziektegevoelige dieren plaatsvindt, en om de slagkracht van de lidstaten
bij een eventuele uitbraak te vergroten.
5. ALGEMENE KENMERKEN VAN HET VOORSTEL
5.1. Hoewel met de voorbereiding van het voorstel is begonnen lang voordat de crisis in 2001 zich
heeft voorgedaan, is het toch gedeeltelijk gebaseerd op de lessen die in de loop van de crisis zijn geleerd.
Gezien de aard van de ziekte is er geen perfecte oplossing die geschikt is om tegemoet te komen aan alle eisen
op het gebied van economie, milieu en ethiek die de maatschappij kan stellen, en bijgevolg kan dit voorstel niet
meer zijn dan het best mogelijke compromis.
5.2. De structuur van het voorstel is
gebaseerd op de opeenvolging van feiten die zich voordoen bij een uitbraak en bevat in het slotgedeelte de
maatregelen die moeten worden genomen om voorbereid te zijn op een uitbraak.
5.3. Wanneer
de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, moeten maatregelen worden getroffen om de ziekte onmiddellijk
doeltreffend te kunnen bestrijden zodra het vermoeden is bevestigd. Dergelijke maatregelen moeten door de
bevoegde autoriteiten gedifferentieerd ten uitvoer worden gelegd en in sommige gevallen worden uitgebreid tot
grote geografische en bestuurlijke gebieden, afhankelijk van de epizoötiologische situatie in de betrokken
lidstaat. Ook moet het mogelijk zijn een programma inzake preventieve ruiming toe te passen om het aantal
ziektegevoelige dieren in de nabijheid van een uitbraak te verminderen.
5.4. Een snelle en
gedetailleerde diagnose van de ziekte en een identificatie van het betrokken virus zijn van doorslaggevend
belang en moeten worden uitgevoerd onder toezicht van de verantwoordelijke laboratoria, die onderling met elkaar
in verbinding moeten staan en die moeten samenwerken onder de leiding van een referentielaboratorium dat door de
Commissie is aangewezen na raadpleging van de lidstaten in het Permanent Comité voor de voedselketen en de
diergezondheid. In afwijking van eerdere adviezen van deskundigen en overeenkomstig het door de Commissie in de
voorbije tien jaar gevoerde beleid, heeft de uitbraak van 2001 bevestigd dat de laboratoriumcapaciteit, de
expertise en de gezonde wetenschappelijke concurrentie op het gebied van de diagnose van mond- en klauwzeer in
zoveel mogelijk lidstaten in stand moeten worden gehouden.
5.5. Verbreiding van de
ziekte moet van meet af aan worden voorkomen door een scherp toezicht op de verplaatsingen van dieren en op het
gebruik van mogelijk verontreinigde stoffen en, indien nodig in uitzonderlijk ernstige gevallen, vooral in
gebieden met een hoge veedichtheid, door vaccinatie. Tegelijkertijd zijn er voldoende doeltreffende hulpmiddelen
om verspreiding van het virus te voorkomen wanneer gezonde dieren van veebeslagen buiten de ingesloten gebieden
worden geslacht of wanneer melk van dergelijke dieren wordt verwerkt in inrichtingen die zijn gevestigd in
gebieden waarvoor in verband met de ziekte beperkingen zijn vastgesteld.
5.6. Door ten
aanzien van de bestrijdingsmaatregelen de regionaliseringsbeginselen toe te passen, kunnen in een bepaald deel
van de Gemeenschap strenge bestrijdingsmaatregelen worden toegepast zonder dat de algemene belangen van de
Gemeenschap daardoor in het gedrang worden gebracht.
5.7. Hoewel de symptoomloze vorm van
mond- en klauwzeer bij schapen sedert lange tijd uitvoerig aan bod is gekomen in diverse studies en artikelen,
was de mate waarin deze soort betrokken was bij en bijgedragen heeft tot de verspreiding van mond- en klauwzeer
in het Verenigd Koninkrijk in 2001 toch nog onverwacht en was het een totale verrassing voor al wie
verantwoordelijkheid droeg voor de bestrijding van de ziekte. De rol van schapen bij de epizoötie vereiste de
uitwerking van principes inzake serologische bewaking vóórdat de beperkingen die waren opgelegd aan bedrijven in
bepaalde gebieden, konden worden ingetrokken en ook van principes inzake het herstel van de status van een land
als vrij van mond- en klauwzeer en van besmetting.
5.8. Voor noodgevallen heeft de
Gemeenschap reserves van geïnactiveerd antigeen van het mond- en klauwzeervirus aangelegd die in daartoe
aangewezen antigeenbanken zijn opgeslagen. Er moeten transparante en doeltreffende procedures worden vastgesteld
waardoor de onmiddellijke beschikbaarheid van het antigeen kan worden gegarandeerd. Verder hebben sommige
lidstaten nationale vaccin- en antigeenbanken opgericht. Om de veestapel in de Gemeenschap te beschermen moeten,
op basis van een risico-evaluatie, voorzieningen worden getroffen om naburige derde landen die met mond- en
klauwzeer zijn besmet of dreigen te worden besmet, bij te staan, met name door in noodgevallen onmiddellijk
antigeen of vaccin te leveren. Naar aanleiding van de recente politieke ontwikkelingen en met name de
gebeurtenissen van 11 september 2002, moet meer aandacht worden besteed aan aspecten inzake agroterrorisme, wat
erop neerkomt dat een grotere mate van vertrouwelijkheid vereist is met betrekking tot gegevens inzake
antigeenvoorraden. Derhalve moet worden voorzien in uitzonderingen op bepaalde aanschafprocedurs van de
Commissie en moet de toegang tot essentiële informatie worden beperkt.
5.9. Overeenkomstig
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een
communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik is voor mond- en klauwzeervaccins
een door de lidstaten afgegeven vergunning voor het in de handel brengen vereist.
5.10.
In artikel 8 van Richtlijn 2001/82/EEG zijn bepalingen voor noodsituaties opgenomen, op grond waarvan bij dieren
van voor de ziekte gevoelige soorten mond- en klauwzeervaccins mogen worden gebruikt, zelfs als voor dit vaccin
geen vergunning voor het in de handel brengen is verleend in de betrokken lidstaat. Omdat voor een doeltreffende
bescherming van gevoelige dieren in noodsituaties telkens weer andere antigenen nodig zijn, lijkt het beter deze
clausule voor noodsituaties te handhaven.
5.11. In nauwe samenwerking evenwel tussen het
Europees Bureau voor de Geneesmiddelenbeoordeling (EMEA), het OEI, de Onderzoekgroep van de Europese Commissie
voor de Bestrijding van Mond- en klauwzeer (EUFMD) van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde
Naties (VN) en de Europese Commissie, is de monografie van de Europese Farmacopee inzake mond- en klauwzeer
gewijzigd teneinde daarin normen op te nemen voor vaccins tegen mond- en klauwzeer die betrekking hebben op
essentiële eisen inzake zuiverheid van het vaccin, wat een absolute voorwaarde is voor het uitvoeren van een
test voor het identificeren van besmette dieren binnen een gevaccineerde dierenpopulatie.
5.12. Aangezien alle ziektegevoelige dieren in de lidstaten niet-gevaccineerd en dus ook vatbaar zijn,
moet men voortdurend op de ziekte bedacht zijn. Gedetailleerde rampenplannen zijn doeltreffende hulpmiddelen
gebleken om de ziekte aan te pakken. Dergelijke rampenplannen moeten regelmatig worden herzien in het licht van
de resultaten van "real-time"-alarmoefeningen in de lidstaten, waarbij de nauwe samenwerking tussen de lidstaten
moet worden aangemoedigd. Wanneer dergelijke rampenplannen opnieuw worden bezien in het licht van deze
richtlijn, moeten daarin bepalingen worden opgenomen betreffende de toepassing van noodvaccinatie. Bovendien
zijn rampenplannen van cruciaal belang om te garanderen dat overwegingen inzake milieubescherming in aanmerking
worden genomen bij een uitbraak. De plannen moeten voorzien in goed gestructureerde en georganiseerde
samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op het gebied van veterinaire aangelegenheden en het milieu,
teneinde te zorgen voor een adequate coördinatie van de maatregelen ter bescherming van de diergezondheid en van
het milieu.
5.13. Om te garanderen dat de lidstaten en de Commissie bij de bestrijding van
mond- en klauwzeer nauw met elkaar samenwerken en om rekening te houden met de aard van de ziekte, zou de
Commissie moeten worden gemachtigd bepaalde technische aspecten van de bestrijdingsmaatregelen te wijzigen en
aan te passen volgens de procedure van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,
overeenkomstig het bepaalde in Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de
uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden .
5.14. De
artikelen 11 tot en met 15 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven
op veterinair gebied , laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad , zijn van
toepassing in geval van mond- en klauwzeer en met betrekking tot de verlening van communautaire steun aan
communautaire coördinatie- of referentielaboratoria en antigeen- en vaccinbanken. Vergoedingen die de
Gemeenschap aan de lidstaten betaalt om hun uitgaven in verband met bestrijdingsmaatregelen voor de aanpak van
mond- en klauwzeer te dekken, moeten aan deze richtlijn worden getoetst.
Ontwerp-voorstel voor een
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van
tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer en tot wijziging
van Richtlijn 92/46/EEG
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE
EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid
op artikel 37, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het
advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité
,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's ,
Overwegende hetgeen
volgt:
(1) Eén van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied bestaat erin de
gezondheidstoestand van de veestapel te verbeteren en zo de rentabiliteit van de veehouderij te verhogen en de
handel in dieren en dierlijke producten te vergemakkelijken.
(2) Mond- en klauwzeer is
een zeer besmettelijke virale aandoening bij evenhoevigen. Hoewel mond- en klauwzeer geen enkel belang heeft
voor de volksgezondheid, staat de ziekte toch, wegens de buitengewoon ernstige economische consequenties,
bovenaan op lijst A van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE).
(3)
Ten aanzien van mond- en klauwzeer geldt een meldingsplicht en elke uitbraak moet door de betrokken lidstaat bij
de Commissie en de andere lidstaten worden gemeld overeenkomstig Richtlijn 82/894/EG van de Raad van 21 december
1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap .
(4) De gemeenschappelijke
maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer zijn vastgesteld bij Richtlijn 85/511/EEG van 18 november
1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer .
(5) Sedert de goedkeuring van Richtlijn 90/423/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot wijziging van
Richtlijn 85/511/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer,
Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire
handelsverkeer in runderen en varkens en Richtlijn 72/462/EEG inzake gezondheidsvraagstukken en
veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees en vleesproducten uit
derde landen , is preventieve vaccinatie tegen mond- en klauwzeer met ingang van 1992 in de gehele Gemeenschap
verboden.
(6) Preventieve maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat mond- en
klauwzeer in de Gemeenschap en in de communautaire veestapel wordt ingesleept uit naburige landen, dan wel via
het binnenbrengen in de Gemeenschap van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong. Er is geen enkele
aanwijzing dat een van de uitbraken van mond- en klauwzeer die sedert het verbod van de preventieve vaccinatie
zijn uitgebroken, is toe te schrijven aan invoer overeenkomstig de veterinaire regelgeving en met toepassing van
de veterinaire controles in de grensinspectieposten overeenkomstig Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli
1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde
landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en
90/675/EEG , en Richtlijn 90/675/EEG van de Raad van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de
organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden
binnengebracht .
(7) In het kader van de interne markt en in verband met de in het algemeen
hoge gezondheidsstatus van de veestapel is de handel in dieren en dierlijke producten aanzienlijk toegenomen, en
sommige gebieden van de Gemeenschap moeten als gebieden met een hoge veedichtheid worden aangemerkt.
(8) De in sommige lidstaten in 2001 uitgebroken epizoötie van mond- en klauwzeer heeft aangetoond
dat, wegens het intensieve verkeer van en handel in voor mond- en klauwzeer gevoelige dieren, een uitbraak snel
tot een epizoötie kan uitgroeien, met zodanige consequenties dat de rentabiliteit in de sectoren die zich
bezighouden met het houden van voor de ziekte gevoelige soorten en in andere delen van de plattelandseconomie
ernstig kan dalen, en dat aanzienlijke financiële middelen vereist zijn om de veehouders te vergoeden en om
bestrijdingsmaatregelen uit te voeren.
(9) Tijdens de mond- en klauwzeercrisis van 2001
heeft de Commissie de bij Richtlijn 85/511/EEG vastgestelde gemeenschappelijke maatregelen voor de bestrijding
van mond- en klauwzeer verscherpt door de vaststelling van beschermende maatregelen overeenkomstig Richtlijn
90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire
handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de
interne markt en Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het
intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt .
(10) In 2001 heeft de Commissie ook beschikkingen vastgesteld betreffende de voorwaarden voor
de toepassing van noodvaccinaties overeenkomstig Richtlijn 85/511/EEG. Deze voorschriften werden vastgesteld met
inachtneming van de aanbevelingen die zijn vervat in het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor de
gezondheid en het welzijn van dieren inzake de strategie met betrekking tot noodvaccinatie tegen mond- en
klauwzeer, van 1999 .
(11) Deze richtlijn moet ook rekening houden met het verslag, van
1998, van de Groep van deskundigen van de lidstaten inzake een onderzoek van de communautaire wetgeving
betreffende mond- en klauwzeer , dat is gebaseerd op de ervaring die de lidstaten hebben opgedaan bij de
epizoötie van klassieke varkenspest in 1997, en met de conclusies van de Internationale Conferentie inzake de
preventie en de bestrijding van mond- en klauwzeer die in december 2001 in Brussel is gehouden .
(12) Met de resolutie van het Europees Parlement inzake de epizoötie van mond- en klauwzeer in de
Europese Unie in 2001 , en de conclusies van het Tijdelijk Comité inzake mond- en klauwzeer van het Europees
Parlement dient rekening te worden gehouden in deze richtlijn.
(13) De aanbevelingen in het
verslag, over de dertigste zitting van de Europese Commissie voor de Bestrijding van Mond- en klauwzeer van de
Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) inzake minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met
het mond- en klauwzeervirus , van 1993, dienen eveneens in aanmerking te worden genomen.
(14)
Deze richtlijn moet ook rekening houden met de wijzigingen die zijn aangebracht in de diergezondheidscode en in
het Handboek inzake Normen voor Diagnostische Tests en Vaccins van het OIE.
(15) Wanneer
de aanwezigheid van mond- en klauwzeer wordt vermoed, moeten maatregelen worden getroffen om de ziekte
onmiddellijk en doeltreffend te kunnen bestrijden zodra het vermoeden is bevestigd. Dergelijke maatregelen
moeten door de bevoegde autoriteiten worden gedifferentieerd naar gelang van de epizoötiologische situatie in de
betrokken lidstaat. De maatregelen moeten evenwel ook worden verscherpt aan de hand van specifieke beschermende
maatregelen op grond van de communautaire regelgeving.
(16) Snelle en gedetailleerde
ziektediagnose en virusidentificatie moeten plaatsvinden onder toezicht van een netwerk van nationale
laboratoria in de lidstaten. Indien nodig moet de samenwerking tussen de nationale laboratoria worden
gegarandeerd door een communautair referentielaboratorium dat door de Commissie is aangewezen volgens de
procedure van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dat is ingesteld bij Verordening
(EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene
beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor
Voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden .
(17) Met betrekking tot de differentiële laboratoriumdiagnose voor mond- en klauwzeer dient rekening
te worden gehouden met Beschikking 2000/428/EG van de Commissie van 4 juli 2000 tot vaststelling van
diagnostische procedures, monsternemingsprocedures en criteria voor de evaluatie van de resultaten van
laboratoriumtests voor de bevestiging en de differentiële diagnose van vesiculaire varkensziekte .
(18) Communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer moeten in eerste instantie
gebaseerd zijn op het ruimen van het besmette beslag. Alle besmette en verontreinigde dieren van gevoelige
soorten moeten onverwijld worden gedood overeenkomstig Richtlijn 98/119/EEG van de Raad van 22 december 1993
inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden .
(19) Bij een uitbraak van
mond- en klauwzeer moet ook rekening worden gehouden met de eisen op het gebied van milieubescherming, vooral
door een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen de bevoegde autoriteiten uit de veterinaire sector en
die uit de milieusector. Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en
bestrijding van verontreiniging voorziet in een geïntegreerde milieuvergunning voor installaties voor de
verwerking of recyclage van dierlijke karkassen en dierlijk afval met een bepaalde verwerkingscapaciteit.
(20) Verbreiding van de ziekte moet van meet af aan worden voorkomen door een scherp toezicht
op alle verplaatsingen van dieren en op het gebruik van mogelijk verontreinigde stoffen en, indien nodig, vooral
in gebieden met een hoge veedichtheid, door noodvaccinatie.
(21) Reinigen en ontsmetten
dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van mond- en
klauwzeer. Het gebruik van ontsmettingsmiddelen moet in overeenstemming zijn met Richtlijn 98/8/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden .
(22) Sperma, eicellen en embryo's die zijn gewonnen bij ziektegevoelige dieren die effectief
met het mond- en klauwzeervirus zijn besmet, kunnen bijdragen tot de verspreiding van de ziekte en hiervoor
moeten bijgevolg beperkende maatregelen worden vastgesteld bovenop de veterinairrechtelijke voorschriften die
met betrekking tot het intracommunautaire handelsverkeer zijn vastgelegd in de volgende richtlijnen:
Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke
voorschriften van toepassing op het intracommunautair handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de
invoer daarvan ,
Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling
van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautair handelsverkeer in embryo's van als huisdier
gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen ,
Richtlijn 92/65/EEG van de Raad
van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de
invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de
veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I,
van Richtlijn 90/425/EEG geldt .
(23) In geval van een uitbraak kan het nodig zijn
bestrijdingsmaatregelen toe te passen niet alleen voor besmette dieren van ziektegevoelige soorten, maar ook
voor verontreinigde dieren van niet-ziektegevoelige soorten, bijvoorbeeld pluimvee, aangezien die dieren als
vector voor het virus kunnen fungeren. Tijdens de epizoötie van mond- en klauwzeer in 2001 zijn ook beperkende
maatregelen toegepast voor verplaatsingen van paardachtigen afkomstig van bedrijven waar ziektegevoelige dieren
werden gehouden of van aan dergelijke bedrijven grenzende bedrijven, en onverminderd de bepalingen van Richtlijn
90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het
verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen , diende ook te worden voorzien in
bijzondere certificering met het oog op de controle van het handelsverkeer van paardachtigen uit met mond- en
klauwzeer besmette lidstaten.
(24) Op het vlak van de diergezondheid zijn de voorschriften
voor het in de handel brengen, het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van voor menselijke consumptie
bestemde dierlijke producten vastgelegd in de volgende richtlijnen:
Richtlijn 64/433/EEG van
de Raad van 26 juni 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen
van vers vlees ;
Richtlijn 72/461/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake
veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees
;
Richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de
gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vleesproducten en bepaalde andere
producten van dierlijke oorsprong ;
Richtlijn 80/215/EEG van de Raad van 22 januari 1980
inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in
vleesproducten ;
Richtlijn 91/495/EEG van de Raad van 27 november 1990 inzake
gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie en het in de handel brengen
van konijnenvlees en vlees van gekweekt wild ;
Richtlijn 94/65/EG van de Raad van 14
december 1994 tot vaststelling van voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van gehakt vlees
en vleesbereidingen .
(25) Al die richtlijnen worden vervangen. Teneinde het verwijzen te
vergemakkelijken is de behandeling van vlees en vleesproducten van ziektegevoelige dieren, die vereist is om
vernietiging van eventueel aanwezig mond- en klauwzeervirus te garanderen, gespecificeerd in de bijlagen VII tot
en met IX die zijn gebaseerd op de bepalingen van die richtlijnen en die in overeenstemming zijn met de
aanbevelingen van het OIE.
(26) Richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot
vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk,
warmtebehandelde melk en producten op basis van melk voorziet in de behandeling van melk verkregen van dieren
die worden gehouden in de overeenkomstig de communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer
ingestelde toezichtsgebieden. De bepalingen van die richtlijn zijn evenwel onvoldoende, aangezien zij niet
voorzien in de behandeling van melk die afkomstig is uit beschermingsgebieden of van melk van gevaccineerde
dieren. Bovendien gaat de bij die richtlijn voorgeschreven behandeling van melk voor menselijke consumptie
verder dan de eisen die zijn vervat in de OIE-code betreffende het vernietigen van mond- en klauwzeervirus in
melk, wat leidt tot logistieke problemen bij de afzet van aanzienlijke hoeveelheden melk die worden geweigerd
door de zuivelbedrijven. In de richtlijn moeten nadere bepalingen worden opgenomen betreffende het verzamelen en
het vervoeren van melk van ziektegevoelige dieren in gebieden waarvoor maatregelen voor de bestrijding van mond-
en klauwzeer gelden. De in bijlage IX bij de richtlijn beschreven behandeling van melk en melkproducten voldoet
aan de aanbevelingen van het OIE inzake de vernietiging van eventueel mond- en klauwzeervirus in melk en
melkproducten. Richtlijn 92/46/EEG van de Raad moet dienovereenkomstig worden aangepast.
(27)
Met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong moet rekening worden gehouden met Richtlijn 92/118/EEG van
de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor
het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen
specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/262/EEG, en
wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG . Sommige bepalingen van Richtlijn 92/118/EEG zijn
opgenomen in Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot
vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke
bijproducten .
(28) Door toepassing van het principe van de regionalisatie moet het mogelijk
zijn stringente bestrijdingsmaatregelen, inclusief noodvaccinatie, toe te passen in een bepaald deel van de
Gemeenschap zonder dat daardoor de belangen van de Gemeenschap in het algemeen in gevaar worden gebracht.
(29) Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke
vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens bevat een definitie
van gebieden. Bij Beschikking 2000/807/EG van de Commissie van 11 december 2000 tot vaststelling van het formaat
en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad en tot intrekking van de
Beschikkingen 84/90/EEG en 90/442/EEG zijn de administratieve gebieden in de lidstaten met betrekking tot de
ziektebestrijdingsmaatregelen en de melding van dierziekten vastgelegd.
(30) Voor
noodgevallen heeft de Gemeenschap overeenkomstig Beschikking 91/666/EEG van de Raad van 11 december 1991
betreffende de vorming van communautaire reserves van mond- en klauwzeervaccins reserves van geïnactiveerd
antigeen van het mond- en klauwzeervirus aangelegd die in daartoe aangewezen vestigingen zijn opgeslagen, en een
communautaire antigeen- en vaccinbank opgericht. Er moeten transparante en doeltreffende procedures worden
vastgesteld waardoor de onmiddellijke beschikbaarheid van het antigeen kan worden gegarandeerd. Verder hebben
sommige lidstaten nationale vaccin- en antigeenbanken opgericht.
(31) Krachtens
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een
communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik is, behoudens enkele kleine
uitzonderingen, voor alle geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die in de Gemeenschap in de handel worden
gebracht, een vergunning voor het in de handel brengen vereist. In de richtlijn worden voorts criteria
vastgesteld voor het afgeven van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor
diergeneeskundig gebruik, inclusief immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik. Krachtens de
richtlijn mogen de lidstaten toestaan dat, ingeval van ernstige epizoötische ziekten onder bepaalde voorwaarden
een product wordt gebruikt zonder dat een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven. Mond- en
klauwzeer kan een ernstige epizoötie veroorzaken. Aangezien het antigeen dat in noodgevallen vereist is om
dieren van gevoelige soorten op efficiënte wijze te beschermen, snel kan veranderen, komen vaccins tegen mond-
en klauwzeer in aanmerking voor de in deze richtlijn bedoelde afwijking.
(32) Verder
zou het communautair referentielaboratorium de Commissie en de lidstaten moeten adviseren over de behoefte aan
vaccins en antigeen, met name als er virusstammen zijn gevonden waartegen de vaccins die op basis van het in de
antigeen- en vaccinbanken van de Gemeenschap opgeslagen antigeen zijn aangemaakt, onvoldoende bescherming
bieden.
(33) In verband met het risico dat mond- en klauwzeer doelbewust wordt
geïntroduceerd, moeten als voorzorgmaatregel specifieke procedures worden toegepast voor de aanschaf van
antigeen uit de communautaire antigeen- en vaccinbank en voor de bekendmaking van bepaalde details betreffende
de ziektebestrijdingsmaatregelen.
(34) Aangezien alle ziektegevoelige dieren in de
lidstaten ook vatbaar zijn, moet men voortdurend op de ziekte bedacht zijn. De epizoötie van mond- en klauwzeer
in 2001 heeft nogmaals bewezen dat gedetailleerde rampenplannen noodzakelijk zijn. Bij Beschikking 93/455/EEG
van de Commissie van 23 juli 1993 houdende goedkeuring van bepaalde rampenplannen voor de bestrijding van mond-
en klauwzeer zijn momenteel voor alle lidstaten rampenplannen goedgekeurd door de Commissie. Die rampenplannen
moeten regelmatig opnieuw worden bezien, onder andere in het licht van de resultaten van real
time-alarmoefeningen in de lidstaten en van de bij de epizoötie van 2001 opgedane ervaring, en teneinde daarin
milieubeschermingsmaatregelen op te nemen. De lidstaten moeten worden aangemoedigd tot een nauwe en
grensoverschrijdende samenwerking bij het organiseren en het houden van dergelijke oefeningen.
(35) Om de veestapel in de Gemeenschap te beschermen moeten, op basis van een risico-evaluatie,
voorzieningen worden getroffen om naburige derde landen die met mond- en klauwzeer zijn besmet of dreigen te
worden besmet, bij te staan, met name door in noodgevallen onmiddellijk antigeen of vaccin te leveren. Die
bepalingen moeten evenwel van toepassing zijn onverminderd tussen het betrokken derde land en de Gemeenschap
gesloten overeenkomsten inzake de toegang tot de communautaire antigeen- en vaccinbank.
(36)
Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied is van
toepassing wanneer mond- en klauwzeer uitbreekt en voorziet in het verlenen van communautaire bijstand aan
referentielaboratoria en antigeen- en vaccinbanken. Vergoedingen die de Gemeenschap aan de lidstaten betaalt om
hun uitgaven in verband met bestrijdingsmaatregelen voor de aanpak van mond- en klauwzeer te dekken, moeten aan
deze richtlijn worden getoetst.
(37) Om te garanderen dat de lidstaten en de Commissie bij de
bestrijding van mond- en klauwzeer nauw met elkaar samenwerken en om rekening te houden met de aard van de
ziekte, moet de Commissie worden gemachtigd bepaalde technische aspecten van de bestrijdingsmaatregelen te
wijzigen en aan te passen. Waar nodig moet de Commissie dergelijke wijzigingen of aanpassingen baseren op de
resultaten van een veterinair inspectiebezoek dat wordt uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 98/139/EG van de
Commissie van 4 februari 1998 houdende enige bepalingen inzake de door deskundigen van de Commissie in de
lidstaten op veterinair gebied verrichte controles ter plaatse .
(38) De voor de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit
1999/468/EEG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de
Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden .
(39) De lidstaten moeten voorschriften
vaststellen inzake straffen die van toepassing zijn in geval van overtreding van de bepalingen van deze
richtlijn en zij moeten erop toezien dat die voorschriften ook ten uitvoer worden gelegd. De straffen moeten
doelmatig zijn, in verhouding staan tot de geconstateerde overtreding en ontradend werken.
(40) Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten, voor het bereiken van de basisdoelstelling
betreffende het handhaven en, in geval van een uitbraak, de snelle herwinning van de status van elke lidstaat
als vrij van mond- en klauwzeer en van besmetting, bepalingen worden vastgesteld inzake maatregelen om beter
voorbereid te zijn op een eventuele ziekteuitbraak en om elke uitbraak zo snel mogelijk te bestrijden, zo nodig
aan de hand van noodvaccinatie, en om de nadelige effecten voor de productie en het handelsverkeer van levende
dieren en producten van dierlijke oorsprong te beperken. Deze richtlijn gaat niet verder dan wat noodzakelijk is
om de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Verdrag na te streven doeleinden ook te bereiken.
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Onderwerp,
werkingssfeer en definities
Artikel 1
ONDERWERP EN WERKINGSSFEER
1. In deze richtlijn worden vastgesteld:
a) de
minimumbestrijdingsmaatregelen die bij het uitbreken van mond- en klauwzeer moeten worden toegepast, ongeacht
het betrokken virustype;
b) bepaalde preventieve maatregelen om ervoor te zorgen dat de
bevoegde autoriteiten en de landbouwgemeenschap zelf beter bedacht zijn op mond- en klauwzeer.
2. Het staat de lidstaten vrij stringentere maatregelen vast te stellen op het binnen de
werkingssfeer van deze richtlijn vallende gebied, en met name met betrekking tot de artikelen 35 en 43.
Artikel 2
DEFINITIES
In deze richtlijn wordt verstaan
onder:
a) "ziektegevoelig dier": een op een bedrijf aanwezig wild dier of huisdier van de
orde Artiodactyla, onderordes Ruminantia, Suina en Tylopoda;
b) "bedrijf": een
landbouwbedrijf of ander bedrijf dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en waar permanent of
tijdelijk ziektegevoelige dieren worden gefokt of gehouden. Deze definitie omvat evenwel niet de voor mensen
bestemde leefruimte op dergelijke bedrijven, slachthuizen, vervoermiddelen, grensinspectieposten, noch omheinde
gebieden waar ziektegevoelige dieren worden gehouden en kunnen worden bejaagd, wanneer die omheinde gebieden zo
uitgestrekt zijn dat de in artikel 10 vastgestelde maatregelen er niet kunnen worden toegepast;
c) "beslag": een dier of groep dieren dat/die als epizoötiologische eenheid op een bedrijf wordt
gehouden; wanneer op een bedrijf meer dan een beslag wordt gehouden, vormt elk van deze beslagen een aparte
eenheid en hebben alle beslagen dezelfde gezondheidsstatus;
d) "eigenaar": een
natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of meer ziektegevoelige dieren bezit of die belast is met het
houden van dergelijke dieren, al dan niet tegen financiële vergoeding;
e) "bevoegde
autoriteit": de voor het verrichten van veterinaire of zoötechnische controles bevoegde autoriteit van een
lidstaat of de autoriteit aan wie zij deze bevoegdheid heeft overgedragen;
f)
"officiële dierenarts": de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat aangewezen dierenarts;
g) "vergunning": een door de bevoegde autoriteit afgegeven schriftelijke vergunning, waarvan de
nodige kopieën beschikbaar moeten zijn voor de opeenvolgende inspecties overeenkomstig de ter zake geldende
wetgeving van de betrokken lidstaat;
h) "incubatietijd": de periode tussen de besmetting
en het verschijnen van klinische symptomen van de ziekte, in het kader van deze richtlijn 14 dagen bij runderen
en varkens en 21 dagen bij schapen en geiten en andere ziektegevoelige dieren;
i)
"vermoedelijk besmet dier": een ziektegevoelig dier dat zodanige klinische symptomen, postmortemlaesies of
reacties op een laboratoriumtest vertoont dat met recht de aanwezigheid van mond- en klauwzeer mag worden
vermoed;
j) "vermoedelijk verontreinigd dier": een ziektegevoelig dier dat, volgens de
beschikbare epizoötiologische gegevens, direct of indirect kan zijn blootgesteld aan het mond- en
klauwzeervirus;
k) "geval van mond- en klauwzeer" of "met mond- en klauwzeer besmet dier":
elk ziektegevoelig dier of karkas daarvan:
– waarbij klinische symptomen of postmortemlaesies
van mond- en klauwzeer officieel zijn bevestigd, of
– waarbij de aanwezigheid van
mond- en klauwzeer officieel is beves