Brussel, 6 januari 2003
De
Europese Commissie heeft besloten inbreukprocedures in te leiden tegen 13 lidstaten omdat deze een of meer van
in totaal vijf richtlijnen betreffende de interne markt niet in intern recht hebben omgezet. De Commissie zal
België, Denemarken, Griekenland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Finland en het
Verenigd Koninkrijk verzoeken snel de noodzakelijke wetgeving ten uitvoer te leggen. In totaal betreft het 26
gevallen, die betrekking hebben op richtlijnen voor motorrijtuigenverzekeringen, cultuurgoederen, elektronische
handel en de uitgifte van elektronisch geld. De verzoeken worden gedaan in de vorm van een met redenen omkleed
advies. Indien een lidstaat die een dergelijk advies ontvangt niet binnen twee maanden een bevredigend antwoord
zendt, kan de Commissie de zaak aan het Hof van Justitie voorleggen. Volgens dezelfde procedure daagt de
Commissie, na in juli 2002 met redenen omklede adviezen te hebben gezonden, België, Duitsland, Spanje,
Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Portugal voor het Europees Hof van Justitie omdat zij de Richtlijn inzake de
rechtsbescherming van modellen niet ten uitvoer hebben gelegd.
Ook worden aan
negen lidstaten met redenen omklede adviezen gezonden omdat zij Richtlijn 98/44/EG betreffende de
rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen niet ten uitvoer hebben gelegd (zie IP/02/1928).
Uit het laatste Scorebord van de interne markt van de Commissie, dat in november is
bekendgemaakt (zie IP/02/1644), blijkt dat tien jaar na de openstelling van de Europese grenzen de achterstand
van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van richtlijnen weer groeit. De gemiddelde "omzettingsachterstand" per
lidstaat is gestegen van 1,8% in mei 2002 naar 2,1% in november. De omzettingsachterstand is het percentage van
de geldende EU-wetten op het gebied van de interne markt dat door de lidstaten nog niet in intern recht is
omgezet. De recente stijging volgt op een decennium van voortdurende verbetering, dat begon met een achterstand
van gemiddeld 21,4% per lidstaat in 1992.
Motorrijtuigenverzekering
De Commissie zal Frankrijk, Griekenland, Italië, Ierland, Luxemburg, Nederland,
Portugal en het Verenigd Koninkrijk met redenen omklede adviezen zenden omdat zij op de overeengekomen datum (20
juli 2002) de vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering (2000/26/EG) nog niet hadden omgezet.
Slechts vier lidstaten - Duitsland, Oostenrijk, Finland en Zweden - hebben die termijn
volledig gehaald; daarom heeft de Commissie de overige elf lidstaten dit jaar een ingebrekestelling gestuurd.
Sindsdien hebben Denemarken en Spanje de omzetting van deze richtlijn in intern recht voltooid. Ook België
heeft vrijwel alle wetgeving aangenomen die nodig is om de richtlijn ten uitvoer te leggen.
Zolang de richtlijn in de overige acht lidstaten niet doeltreffend ten uitvoer is gelegd,
ondervinden bestuurders uit een lidstaat die bij een ongeluk met een in een andere lidstaat geregistreerde en
verzekerde auto betrokken raken, aanzienlijke moeilijkheden om snel de schade vergoed te krijgen.
In tegenstelling tot de eerste drie richtlijnen motorrijtuigenverzekering, is de vierde
richtlijn van toepassing indien het ongeluk plaatsvindt buiten de lidstaat waar het slachtoffer woont
("bezoekende slachtoffers"). De richtlijn is ook van toepassing op ongelukken tussen twee EU-partijen in een van
de circa veertig landen waarin het systeem van groene kaarten geldt.
Met de
richtlijn is beoogd de afwikkeling van schade te vergemakkelijken en te versnellen door slachtoffers in staat te
stellen zich rechtstreeks tot de verzekeringsmaatschappij van de aansprakelijke partij te wenden in plaats van
tot de aansprakelijke partij zelf. Elke verzekeringsmaatschappij moet in elke EU-lidstaat een schaderegelaar
aanwijzen, zodat het slachtoffer van een ongeluk in zijn eigen lidstaat en in zijn eigen taal met een
vertegenwoordiger van de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij in contact kan treden.
Volgens de richtlijn moeten de lidstaten ook:
sancties opleggen om de
afwikkeling van schade te versnellen, indien aansprakelijke verzekeringsmaatschappijen meer dan drie maanden
nodig hebben om een met redenen omkleed antwoord te geven op een verzoek tot schadevergoeding;
informatiecentra voor motorrijtuigenverzekeringskwesties in het algemeen oprichten om het
voor slachtoffers van ongelukken eenvoudiger te maken om uit te zoeken bij welke maatschappij de aansprakelijke
partij verzekerd is;
een schadevergoedingsorgaan instellen om schadeclaims af te
wikkelen indien geen schaderegelaar is aangewezen of indien de verzekeringsmaatschappij te traag handelt bij de
afwikkeling. Dit orgaan claimt het geld op zijn beurt bij het schadevergoedingsorgaan in de lidstaat waar de
verzekeringsmaatschappij gevestigd is.
Cultuurgoederen
De Commissie heeft besloten met redenen omklede adviezen te zenden aan België,
Frankrijk en Luxemburg omdat die lidstaten de Commissie geen kennisgeving hebben gedaan van hun nationale
maatregelen tot omzetting van Richtlijn 2001/38/EG van 5 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 93/7/EEG van de
Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een
lidstaat zijn gebracht. De lidstaten waren overeengekomen de richtlijn uiterlijk op 31 december 2001 ten uitvoer
te leggen.
Richtlijn 2001/38/EG bepaalt dat de financiële waarde geen rol speelt
bij de definitie van een "cultuurgoed". Daartoe wordt in het bijzonder de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG
gewijzigd om te verduidelijken dat bepaalde goederen, zoals wiegendrukken en manuscripten, ongeacht hun
geldelijke waarde als cultuurgoederen worden beschouwd.
Bovendien zet Richtlijn
2001/38/EG de waardedrempels waarboven cultuurgoederen onder Richtlijn 93/7/EEG vallen, die in ecu waren
uitgedrukt, om in euro's. Voor de lidstaten die niet tot de eurozone behoren, stelt de richtlijn op basis van
de op 31 december 2001 geldende wisselkoersen waardedrempels vast, die periodiek en automatisch worden
aangepast.
Elektronische handel
De
Commissie heeft besloten met redenen omklede adviezen te zenden aan België, Frankrijk, Griekenland,
Ierland, Italië, Nederland en Portugal omdat zij geen kennisgeving hebben gedaan van nationale maatregelen tot
omzetting van Richtlijn 2000/31/EG betreffende de elektronische handel.
De
richtlijn verplicht de lidstaten een juridisch kader te scheppen dat het vrije verkeer van diensten van de
informatiemaatschappij in de Europese Unie waarborgt en ervoor zorgt dat de elektronische handel ten volle van
de interne markt kan profiteren.
De richtlijn is op 17 juli 2000 in werking
getreden. De lidstaten moesten de richtlijn uiterlijk op 17 januari 2002 in intern recht hebben omgezet. Zij
hebben met deze korte uitvoeringstermijn ingestemd omdat zij een juridisch kader voor de elektronische handel
dringend noodzakelijk achtten.
De Commissie is zich ervan bewust dat de
betrokken lidstaten aanzienlijke inspanningen leveren om de richtlijn zo spoedig mogelijk om te zetten en dat in
al deze lidstaten ontwerp-wetgeving wordt besproken. Zij heeft evenwel besloten de inbreukprocedures voort te
zetten totdat deze wetgeving officieel is aangenomen.
Instellingen voor
elektronisch geld
De Commissie zal België, Finland, Frankrijk en Griekenland
met redenen omklede adviezen zenden omdat zij niet de maatregelen hebben goedgekeurd die nodig zijn om te
voldoen aan de Richtlijnen 2000/28/EG en 2000/46/EG betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het
bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (zie IP/98/727).
Elektronisch geld is een elektronisch vervangingsmiddel voor muntstukken en
bankbiljetten, opgeslagen op een elektronische drager - gewoonlijk een chipkaart, een elektronische portemonnee
(bv. het Protonsysteem in België) of een computergeheugen - dat door andere ondernemingen dan de uitgever ervan
wordt aanvaard voor de elektronische betaling van kleine bedragen. Elektronisch geld moet terugbetaalbaar zijn
om het vertrouwen van de houders te garanderen. Terugbetaalbaarheid moet altijd worden geacht betrekking te
hebben op het nominale bedrag.
Met de richtlijnen wordt beoogd de ontwikkeling
van de elektronische handel in de EU te vergemakkelijken door minimumregels vast te stellen die garanderen dat
de instellingen die elektronisch geld uitgeven solide en betrouwbaar zijn, waarmee het vertrouwen van bedrijven
en consumenten wordt bevorderd.
Daarnaast wordt met de richtlijnen beoogd te
voorkomen dat de mededinging tussen uitgevers van elektronisch geld, en in het bijzonder tussen traditionele
kredietinstellingen en andere bedrijven die elektronisch geld uitgeven, wordt verstoord.
Om te kunnen inspelen op de specifieke aan de uitgifte van elektronisch geld verbonden risico's moet
het bedrijfseconomisch toezicht doelgericht zijn, zodat het minder omslachtig is dan het bedrijfseconomisch
toezicht op kredietinstellingen.
De overeengekomen uiterste termijn voor de
tenuitvoerlegging was 27 april 2002.
Rechtsbescherming van modellen
De Commissie heeft besloten Oostenrijk, België, Duitsland, Luxemburg,
Nederland, Portugal en Spanje voor het Hof van Justitie te dagen omdat zij Richtlijn 98/71/EG inzake de
rechtsbescherming van modellen niet in intern recht hebben omgezet. De richtlijn is in 1998 goedgekeurd en de
lidstaten waren zelf overeengekomen deze uiterlijk op 28 oktober 2001 ten uitvoer te leggen.
Om de investeringen in de industriële sector te bevorderen is het essentieel dat op de hele
interne markt een hoog niveau van bescherming van de industriële eigendom wordt gewaarborgd. Met de richtlijn
wordt beoogd te zorgen voor samenhang tussen de nationale bepalingen inzake het modellenrecht die rechtstreeks
van invloed zijn op de werking van de interne markt.
De richtlijn betreft met
name:
de definitie van een "model";
de vaststelling van beschermingsvoorwaarden (een model moet nieuw zijn en een eigen karakter hebben);
de vaststelling van de beschermingsduur (minimaal vijf jaar en maximaal 25 jaar);
de vaststelling van de draagwijdte van de bescherming (de houder van het recht
beschikt over het exclusieve recht om het model te gebruiken en om derden te beletten het te gebruiken);
de vaststelling van beperkingen aan het modellenrecht (het heeft bv. gewoonlijk geen
betrekking op verbindingen tussen onderdelen);
de vaststelling van regels voor
de nietigheid van de inschrijving van een model.
Houders van modellen kunnen naar keuze modellen
inschrijven volgens het nationale recht, zoals geharmoniseerd bij de richtlijn, of gebruikmaken van een eenmalig
proces waarmee zij bescherming in de hele EU verkrijgen, door modellen overeenkomstig de in december 2001
goedgekeurde verordening betreffende Gemeenschapsmodellen als "Gemeenschapsmodel" bij het Bureau voor
harmonisatie binnen de interne markt in Alicante in te schrijven (zie IP/02/1803).
De Commissie heeft de lidstaten die de richtlijn nog niet ten uitvoer hadden gelegd er op 5 december 2001 in
een ingebrekestelling op gewezen dat zij maatregelen moesten nemen om aan hun verplichtingen te voldoen.
Enkele lidstaten hebben de richtlijn in het eerste halfjaar van 2002 omgezet. Op 1
juli 2002 heeft de Commissie besloten de lidstaten die nog niet aan hun verplichtingen hadden voldaan formeel te
verzoeken dit alsnog te doen. Nu is de Commissie begonnen met de laatste fase van de inbreukprocedure door de
bovengenoemde zeven lidstaten voor het Europese Hof van Justitie te dagen.
Informatie over de lopende inbreukprocedures tegen alle lidstaten is te vinden op de website Europa:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm