B5-0102/2003
Resolutie van het Europees Parlement over de
WTO-landbouwonderhandelingen
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn
resoluties van 13 maart, 25 oktober en 13 december 2001 over de WTO-onderhandelingen,
– onder
verwijzing naar zijn resolutie van 7 november 2002 (B5-0563/2002) over de tussenbalans van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid,
– gelet op de wetgevingsvoorstellen van de Commissie van 21 januari 2003 over de
tussenbalans van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(2003) 6-12),
– gelet op het voorstel
van de Commissie voor modaliteiten bij de WTO-landbouwonderhandelingen, zoals goedgekeurd door de Raad Algemene
Zaken op 27 januari,
A. overwegende dat voor de landbouw een specifieke zorgvuldige aanpak nodig is bij
de handelsonderhandelingen, want het gaat hierbij om de voedselvoorziening van elk land en zijn bevolking,
voedselveiligheid en duurzaam gebruik en bescherming van natuurlijke hulpbronnen en landschappen,
B.
overwegende dat, met het oog op de nog steeds toenemende honger in veel delen van de wereld,
handelsovereenkomsten over landbouw op geen enkele wijze mogen tornen aan het recht van de mens om zichzelf te
voeden, toegang te hebben tot land, water, zaaigoed en andere fundamentele natuurlijke hulpbronnen,
C.
overwegende dat onderhandelingen over handel in landbouwproducten geen druk mogen uitoefenen op
ontwikkelingslanden om hun markten open te stellen voor de invoer van landbouwproducten; dat de ontwikkelde
landen een einde moeten maken aan exportsubsidies en andere vormen van dumping die de plaatselijke en regionale
markten hebben verwoest en die fnuikend zijn voor de kleine boeren in veel delen van de wereld,
D.
overwegende dat het internationale handelsbeleid van de EU en van de VS daarom grote gevolgen heeft voor de
ontwikkelingslanden en dat de resultaten van de huidige onderhandelingsronde over onderhandelingsmodaliteiten
een belangrijke impact zullen hebben op hun bereidheid om over de rest van het "single undertaking package" van
Doha te onderhandelen,
E. overwegende dat de EU met spoed een einde moet maken aan alle vormen van
dumping; overwegende dat externe bescherming verder moet worden gekwalificeerd, met inbegrip van de in het
onderhandelingsvoorstel van de Commissie genoemde diverse niet-handelsbelangen; overwegende dat een overeenkomst
over een duidelijk gedefinieerd kader van overheidssteun aan een gediversifieerde en multifunctionele landbouw
moet worden bereikt,
F. overwegende dat de EU als belangrijkste landbouwproducten importerende regio in
de wereld (vooral uit ontwikkelingslanden) zich nog meer inspanningen moet getroosten om het inkomen van de
armste ontwikkelingslanden op te vijzelen door behulpzaam te zijn bij het diversifiëren van de productie en het
vergroten van de export van plaatselijk vervaardigde hoogwaardige producten naar de EU,
1.
neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor de modaliteiten bij de WTO-landbouwonderhandelingen dat is
goedgekeurd door de Raad Algemene Zaken;
2. is verheugd over de algemene doelstellingen van
het voorstel, vooral het tot stand brengen van een billijk en marktgeoriënteerd stelsel en het bevorderen van
duurzame plattelandsontwikkeling, het recht om vast te houden en steun te verlenen aan een landbouwmodel dat
zich richt op milieubescherming, voedselveiligheid, plattelandsontwikkeling en werkgelegenheid;
3. heeft tegelijkertijd kritiek op het feit dat de inkomens van de meerderheid van de boeren - binnen de EU
- in hoog tempo dalen, omdat de marktprijzen de productiekosten niet langer dekken, terwijl een klein aantal
verwerkende industrieën en verdelers een steeds groter aandeel van de overheidsgelden opslokt; dringt er daarom
op aan dat modulering van betaling aan boeren volgens sociale criteria en het principe van "cross compliance"
moet worden verdisconteerd in het onderhandelingspakket; benadrukt in dit verband dat een voor een deel
ontkoppeld hulpprogramma alleen kan functioneren in combinatie met een speciale vorm van gekwalificeerde externe
bescherming en beperkte regulering van de interne markten;
4. benadrukt dat
verdergaande toegang tot de voedselmarkten van de EU niet automatisch betekent dat de inkomsten voor de
ontwikkelingslanden en hun bevolking die daar het meest behoefte aan hebben, toenemen; wijst op de sterke
marktpositie van enkele multinationale ondernemingen die agro-industriële producten voeren, bijvoorbeeld kippen,
varkens en garnalen in ontwikkelingslanden om deze te exporteren naar de markten van ontwikkelde landen, vaak
tegen dumpprijzen en zonder zich te houden aan milieu- en voedselveiligheidsvoorschriften;
5.
benadrukt dat de besluiten over hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het huidige
tussenbalansproces, inzonderheid de voorgenomen omzetting van marktinterventie en exportsubsidies in een beleid
van investeren in plattelandsontwikkeling en kwaliteitsproductie, een essentieel onderdeel moeten worden van de
onderhandelingsstrategie van de Europese Unie; waarschuwt ervoor dat zonder een substantiële verhoging van de
overheidssteun aan de plattelandsinfrastructuur, directe afzet en kwaliteitsproductie, de hervorming negatief
zal uitpakken voor de inkomens van de landbouwers en de werkgelegenheid op het platteland;
6.
verzoekt de Commissie om aan te dringen op het opnemen van niet-handelsbelangen in de
onderhandelingsmodaliteiten, o.a. werkgelegenheid als onderdeel van de plattelandsontwikkeling, de
doelstellingen van preventieve consumentenbescherming en verplichte etikettering, bescherming van het milieu,
volksgezondheid en dierenwelzijn; zonder afspraken over volledige integratie van deze aandachtspunten in de
modaliteiten voor landbouw mag er geen verdere stap worden gezet in de richting van toegang tot Europese
markten;
7. verzoekt de Commissie om de ontwikkelingslanden te steunen bij het streven naar
speciale veiligheidsovereenkomsten betreffende de zekerheid van voedselproductie, o.a. subsistence farming,
speciale bescherming van kleine boeren en hun plaatselijke markten; is verheugd over het voorstel om een
zogeheten food security box in te voeren en dringt er bij de Commissie op aan om door te gaan met herziening van
de de minimis-clausule, zodat binnenlandse steun aan voedselzekerheid en diversifiëring van de landbouw mogelijk
wordt;
8. is verheugd over de toezegging van de Commissie dat zij doelgerichte technische
hulp aan duurzame plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden zal financieren en implementeren; wijst op de
prioriteit van opleiding en onderwijs alsook betere toegang tot land en natuurlijke hulpbronnen voor die lagen
van de bevolking die het het zwaarst hebben; dringt erop aan dat de prioriteit voor deze technische
hulpverlening moet liggen bij voedselzekerheidsmaatregelen van het ontvangende land en de regio;
9. is van mening dat de EU zich krachtig moet verweren tegen de landbouwsteun die de Verenigde Staten
recentelijk hebben opgevoerd, zoals vastgelegd in de farm bill van 2002; benadrukt dat wat betreft de Blair
House-overeenkomst en het tekort van de EU aan plantaardige eiwitten, in onderhandelingen de bestaande
ongelijkheid in marktaandeel moet worden aangepakt, tevens waar het gaat om verbetering van de wisselbouw binnen
de EU; dringt erop aan dat de EU zich sterk moet maken voor het recht om criteria vast te stellen voor het
preventief optreden bij voedselveiligheid en normen voor consumentenbescherming, vooral waar het gaat om de
toelating, traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen (GMO's) en afgeleide
voedsel- en voederproducten;
10. is van mening dat de consument, ook de landbouwer, het
recht moet hebben om te weten hoe voedsel en voeder geproduceerd zijn en dat etikettering in dit verband van het
grootste belang is; is van mening dat de WTO geen onredelijke beperkingen aan verplichte of vrijwillige
etiketteringsstelsels mogen opleggen; is van mening dat het publiek zich steeds grotere zorgen maakt over de
ethische implicaties van productiemethodes, de bescherming van dierenwelzijn of de gevolgen van de productie
voor klimaatverandering en energieverbruik bijvoorbeeld en dat hiermee bij de onderhandelingen rekening moet
worden gehouden;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de
Commissie, de Raad, de lidstaten, de WTO, de Wereldgezondheidsorganisatie, de FAO en de secretaris-generaal van
de Verenigde Naties.