Hoe is de voedselveiligheid in het nieuwe verdrag geregeld?
De toetredingsonderhandelingen werden in december 2002 in Kopenhagen afgerond. De tien nieuwe lidstaten(1)
hebben het Toetredingsverdrag en de daaraan gehechte Akte van toetreding op 16 april 2003 in Athene ondertekend.
De beoogde datum van toetreding is 1 mei 2004. Op die datum wordt het hele "acquis" (d.w.z. de complete
EU-wetgeving) in de nieuwe lidstaten van kracht. De onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië worden
voortgezet, waarbij 2007 het streefjaar voor toetreding is.
Voedselveiligheidskwesties zijn
verdeeld over twee terreinen van de toetredingsonderhandelingen:
Hoofdstuk 1, "
Vrij verkeer van goederen", omvat de levensmiddelenwetgeving;
Hoofdstuk 7, "Landbouw",
bestrijkt veterinaire en fytosanitaire kwesties, en diervoeding.
De levensmiddelenwetgeving omvat
algemene voorschriften inzake hygiëne en controles, etikettering, additieven, de verpakking van voedsel en
genetisch gemodificeerde levensmiddelen.
De veterinaire wetgeving betreft de gezondheid en
het welzijn van dieren, de identificatie en registratie van dieren, systemen voor de controle van de interne
markt, controles aan de buitengrenzen en voorschriften inzake volksgezondheid voor bedrijven die dierlijke
producten produceren of verwerken.
De fytosanitaire wetgeving betreft de gezondheid van
planten (schadelijke organismen, bestrijdingsmiddelen), zaden en teeltmateriaal, en plantenhygiëne.
De wetgeving inzake diervoeding betreft de veiligheid van voedermiddelen en toevoegingsmiddelen,
etikettering, verontreinigende stoffen in diervoeder, controles en inspecties.
Wat zijn
de uitgangspunten van de Europese Commissie voor de voedselveiligheid in het licht van de uitbreiding?
Voedselveiligheid is een element van het uitbreidingsproces waarbij de EU geen risico's zal nemen
die zouden kunnen leiden tot lagere voedselveiligheidsnormen of gevaren voor de consumenten.
De nieuwe lidstaten erkennen dan ook dat het essentieel is dat zij voldoen aan het acquis van de Unie op het
gebied van voedselveiligheid.
Het acquis met betrekking tot voedselveiligheid omvat een
groot aantal wetsteksten. Vele daarvan bestrijken een breed terrein en vereisen aanzienlijke inspanningen voor
de omzetting, de tenuitvoerlegging en de controle op de naleving. Het is van vitaal belang dat het acquis
volledig wordt omgezet in de nationale wetgeving van alle nieuwe lidstaten en dat de betreffende administratieve
structuren en procedures ruim vóór de feitelijke toetreding worden hervormd en versterkt.
De
Commissie heeft echter enkele op goede gronden berustende verzoeken om overgangsregelingen in aanmerking
genomen. In de veterinaire en fytosanitaire sector zijn overgangsregelingen overeengekomen met als uitgangspunt
dat de risico's voor de gezondheid van mensen, dieren of planten in de EU niet groter mogen worden.
Wat zijn de voornaamste kwesties over voedselveiligheid met de nieuwe lidstaten?
De belangrijkste kwesties zijn:
het vermogen van de nieuwe lidstaten
om de handel binnen de EU en de invoer uit derde landen te controleren in overeenstemming met de
EU-voorschriften;
het voldoen aan de hoge normen van de
EU-gezondheidsbeschermingsvoorschriften met betrekking tot BSE;
het waarborgen dat
voedselverwerkende bedrijven aan de EU-normen voldoen.
Hoe zullen de toekomstige buitengrenzen
functioneren?
De EU-controles op de invoer uit derde landen vereisen een systeem van
grensinspectieposten (GIP) aan de buitengrenzen met derde landen, die op EU-niveau moeten worden gebracht. Wat
dit betreft, heeft de EU duidelijk gesteld dat compromissen inzake faciliteiten of procedures niet mogelijk
zullen zijn. Alleen voor het specifieke geval van de tijdelijke grens tussen Hongarije en Roemenië is tot een
overgangsperiode besloten. Momenteel zijn er 283 EU-grensinspectieposten, die door de nationale autoriteiten
worden beheerd en bemand. De meeste daarvan zijn in havens en luchthavens, andere bij wegen of spoorwegen aan
met name de oostelijke grenzen van de Unie.
Bij de toetreding van de 12 nieuwe lidstaten zal
de oostgrens met Rusland langer worden en komen er oostgrenzen met Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië en Turkije.
Er zullen ook nieuwe GIP moeten worden neergezet langs de grenzen met Kroatië, Servië en Montenegro en
Macedonië.
Volgens de voorstellen van de tien nieuwe lidstaten zullen er op het moment van
toetreding 51 nieuwe GIP zijn. Bij de toetreding zullen de oostgrenzen van Duitsland, Oostenrijk en Italië
binnengrenzen van de EU worden. De GIP langs die grenzen moeten worden gesloten en daarvoor in de plaats komen
de GIP op de oostgrenzen van de nieuwe lidstaten. Verder worden GIP voorgesteld langs de kust van de Oostzee, de
Adriatische Zee en de Zwarte Zee.
De veterinaire controles bij invoer omvatten in de
praktijk het inspecteren van de documentatie en de identiteit en fysieke inspecties van de dieren of de
dierlijke producten. Na deze controles aan de eerste grensovergang van de EU kunnen dieren en producten in
principe vrij circuleren binnen de interne markt. Het is dan ook essentieel dat de GIP-faciliteiten en
-procedures afdoende zijn om de diergezondheid en de volksgezondheid veilig te stellen.
Voor
het opzetten van grensinspectieposten voor de wettelijk verplichte veterinaire en andere controles in de nieuwe
lidstaten zijn gebouwen, uitrusting en personeel nodig. De EU-wetgeving geeft minimumnormen aan voor
GIP-faciliteiten, afhankelijk van het te controleren type producten.
De tijd dringt echter
en er is nog veel te doen. Op technisch niveau vorderen de werkzaamheden gestaag, maar alle overheidssectoren in
de nieuwe lidstaten moeten samenwerken. De Commissie volgt de ontwikkelingen op de voet en alleen GIP die bij de
toetreding volkomen gereed zijn, worden goedgekeurd en op de lijst geplaatst. Om de veterinaire GIP goed te
keuren moet de Commissie een beschikking vaststellen via de procedure van het Permanent Comité voor de
voedselketen en de diergezondheid, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Een eerste ontwerp-lijst
van goed te keuren GIP wordt in september 2003 opgesteld.
Waarom is er nog steeds
behoefte aan modernisering van voedselverwerkende bedrijven?
Sommige voedselproducerende
bedrijven in de nieuwe lidstaten voldoen al aan de hygiëne-eisen van de EU. Zes nieuwe lidstaten(2) hebben
gevraagd om overgangsperioden om nog meer voedselverwerkende bedrijven te moderniseren. De vastgestelde
overgangsregelingen hebben een beperkte duur en reikwijdte, en lopen in 2006 of 2007 af (zie bijlage). De
Europese Commissie verlangde van de nieuwe lidstaten dat zij gedetailleerde informatie verstrekten over de
situatie van de voedselverwerkende bedrijven, en voor alle bedrijven waarvoor een overgangsperiode nodig was,
moesten zij een bindend plan voor upgrading indienen.
Verder zijn strenge voorwaarden
opgelegd betreffende het in de handel brengen en het voorzien van speciale merken van producten afkomstig van
bedrijven in de overgangsfase: die producten moeten op de binnenlandse markt van de nieuwe lidstaten blijven en
kunnen niet in de rest van de EU op de markt worden gebracht. Deze producten zullen dan ook duidelijk gemerkt
moeten worden, om ze te onderscheiden van producten die wel binnen de gehele interne markt kunnen worden
verkocht. De Commissie zal de situatie in deze bedrijven nauwlettend volgen en de nieuwe lidstaten zullen
jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de ontwikkelingen.
Ten aanzien van bedrijven
waarvoor geen overgangsperioden zijn vastgesteld en die niet aan de EU-wetgeving voldoen, is het Verdrag
duidelijk: als zij op het moment van toetreding niet aan de EU-normen voldoen, worden zij gesloten. De lijst van
bedrijven in de overgangsfase kan bij beschikking van de Commissie worden gewijzigd, maar alleen tot op zekere
hoogte.
Aan wat voor normen moeten slachthuizen, voedselverwerkende bedrijven en
laboratoria voldoen?
De voedselveiligheids- en veterinaire/fytosanitaire wetgeving van
de EU stelt hoge normen. Daarom zullen de meeste nieuwe lidstaten zich aanzienlijke inspanningen moeten
getroosten met betrekking tot het organiseren van een effectieve verdeling van de verantwoordelijkheid voor
voedselveiligheid, het moderniseren van fabrieken, het opzetten van laboratoria en analysecapaciteit, het
opleiden van personeel voor inspectiediensten en laboratoria, enz.
Momenteel zijn er in de
nieuwe lidstaten veel agro-voedselbedrijven die mogelijk niet voldoen aan al de gedetailleerde eisen die de
EU-wetgeving stelt aan de infrastructuur en de organisatie van de productieketen.
In
levensmiddelenfabrieken kan de tenuitvoerlegging van de EU-voorschriften grotere investeringen vergen voor het
ombouwen en aanpassen van de fabriek.
Er is een rationalisatieproces gaande. Bedrijven en
installaties die niet aan de EU-voorschriften voldoen en waarvoor ook geen overgangsregeling geldt, zullen
gesloten worden.
Voor een effectieve controle op residuen van bestrijdingsmiddelen
bijvoorbeeld moeten de nieuwe lidstaten een programma voor monsterneming (voor zowel de binnenlandse productie
als geïmporteerde levensmiddelen) en een programma voor analyses opzetten, zorgen voor de noodzakelijke
laboratoriuminfrastructuur en -uitrusting, en over gekwalificeerd personeel beschikken. Ook moeten zij
doeltreffende procedures opzetten voor het identificeren van partijen, voor het rapporteren van de resultaten
van analyses, en voor het nemen van passende maatregelen als er zich problemen voordoen.
De
laboratoria moeten worden geaccrediteerd aan de hand van normen betreffende goede laboratoriumpraktijken, zoals
die van de ISO. Vergelijkbare eisen gelden voor de controle op residuen als hormonen, antibiotica en
verontreinigende stoffen, en ook voor het testen op de aanwezigheid van ziekten, zoals BSE.
Hebben de toekomstige lidstaten een specifiek probleem met BSE?
Alle nieuwe
lidstaten erkennen dat BSE een reëel risico vormt, en nemen geleidelijk maatregelen om dat risico te beheersen.
Zij hebben alle toegezegd dat zij op het moment van toetreding volledig aan de betreffende EU-wetgeving zullen
voldoen. Dit omvat actieve BSE-bewaking, het verwijderen van specifiek risicomateriaal (SRM) bij het slachten,
het verbod van bepaalde typen diervoeders, en het invoeren van systemen voor de identificatie van runderen en
producten van runderen. Alle landen passen een minimumverbod op het vervoederen van vleesbeendermeel (MBM) aan
herkauwers toe, maar slechts vijf landen(3) hebben het totale voederverbod ten uitvoer gelegd. De andere landen
gebruiken MBM nog steeds als voer voor varkens en pluimvee iets wat in de EU verboden is.
Acht landen zijn al begonnen met grootschalige BSE-tests en de overige(4) willen daarmee in de loop van 2003
beginnen. De EU draagt via de Phare-programma's financieel bij aan het testprogramma.
De
Commissie zal de vorderingen bij de toepassing van de BSE-maatregelen nauwlettend blijven volgen. Op dit punt
zullen geen compromissen worden geaccepteerd.
Welke financiële steun ontvangen de nieuwe
lidstaten voor het verbeteren van hun voedselveiligheidsstelsels?
De voornaamste
instrumenten zijn Phare en Sapard.
De investeringen voor het inrichten en moderniseren van
grensinspectieposten worden in veel gevallen ondersteund met middelen van het Phare-programma. Financiering van
de upgrading (aanpassing, ombouw of nieuwbouw) van bedrijven die vlees, melkproducten, vis en andere
landbouwproducten verwerken en in de handel brengen, wordt verstrekt door de Sapard-programma's.
Hiervoor is bijna een miljard euro gereserveerd. De BSE-tests in de nieuwe lidstaten worden ook
medegefinancierd in het kader van het Phare-programma, en de meeste nieuwe lidstaten maken hiervan gebruik.
Hoe controleert de Commissie de stand van de voedselveiligheid in de nieuwe lidstaten?
Het controleren van het proces van omzetting en tenuitvoerlegging is de belangrijkste
taak van de Commissie tussen nu en de toetreding. De Commissie zal erop aandringen dat het acquis ten tijde van
de toetreding volledig is omgezet.
Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van de Commissie
speelt een belangrijke rol bij de controle van de mate van naleving van de wetgeving inzake voedselhygiëne en de
gezondheid van dieren en planten in de nieuwe lidstaten. Inspectiebezoeken in de kandidaatlanden waren de
voornaamste prioriteit van het Bureau in 2002. Tussen april 2001 en maart 2002 zijn er algemene
beoordelingsmissies naar alle kandidaatlanden ondernomen. Deze missies bestreken alle aspecten van het
voedselveiligheidsacquis, met inbegrip van de gezondheid en het welzijn van dieren en de gezondheid van planten.
Het doel van de missies was een algemene indruk te krijgen van de mate van voorbereiding van de kandidaatlanden
op de toetreding.
Inmiddels is een begin gemaakt met uitvoeriger beoordelingen. Die zijn
bedoeld om na te gaan hoe de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving in de nieuwe lidstaten vordert. In 2003
zullen zij zich hoofdzakelijk richten op de tien landen die in 2004 bij de EU komen, met vier à vijf inspecties
per jaar op de volgende vijf gebieden:
Levende dieren en levensmiddelen van
dierlijke oorsprong, met inbegrip van bedrijven
Invoercontroles, met inbegrip van GIP
Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) en diervoeders
Algemene
levensmiddelenhygiënecontroles
Plantenziekten
Aan dit inspectieprogramma zal in
2003 40% van de middelen van het VVB besteed worden.
De Commissie zal de resultaten van deze
bezoeken met de lidstaten bespreken.
Wat gebeurt er als niet vóór de toetreding aan de
overeengekomen voedselveiligheidsnormen wordt voldaan?
Alle toekomstige lidstaten werken
er hard aan om aan de vereiste normen te voldoen en de EU vertrouwt erop dat dat zal lukken. De Commissie zal
druk blijven uitoefenen om verbeteringen te bereiken, maar er is weinig tijd meer. Hoe dan ook zal de EU ten
aanzien van haar normen geen compromissen aanvaarden en daarom is in het Toetredingsverdrag de mogelijkheid van
een aanvullende vrijwaringsbepaling opgenomen. De bestaande vrijwaringsbepaling (in de artikelen 53 en 54 van
Verordening 178/2002 inzake de algemene levensmiddelenwetgeving) kan worden toegepast als een levensmiddel of
diervoeder een risico voor de volksgezondheid inhoudt. Artikel 38 van het Toetredingsverdrag biedt een
aanvullende vrijwaringsbepaling voor het geval niet aan de tijdens de onderhandelingen gemaakte afspraken wordt
voldaan en daardoor een onmiddellijk gevaar voor de werking van de interne markt ontstaat. Deze bepaling kan tot
drie jaar na de toetreding worden toegepast, maar de maatregelen kunnen langer van kracht blijven zolang niet
aan de desbetreffende verplichtingen is voldaan.
De Commissie kan deze bepaling op verzoek
van een lidstaat of op eigen initiatief toepassen. De vrijwaringsbepaling kan ook al vóór de toetreding worden
toegepast op grond van controleresultaten. In dat geval treedt zij op de dag van de toetreding in werking.
Meer informatie:
Het Toetredingsverdrag is te vinden op de volgende
website:
http://europa.eu.int/comm/enlargement/negotiations/treaty_of_accession_2003/index.htm
Bijlage
Overeengekomen overgangsperioden per land, met vermelding van het aantal
bedrijven per sector
Polen: 332 vleesbedrijven (tot december 2007), 113
melkbedrijven (tot december 2006), 40 visbedrijven (3 jaar);
Tsjechië: 44 vleesbedrijven, 1
eierbedrijf, 7 visbedrijven (tot december 2006);
Hongarije: 44 roodvleesbedrijven (tot
december 2006);
Letland: 29 visverwerkende bedrijven (tot januari 2005), 77 vleesbedrijven
(tot januari 2006), 11 melkverwerkende bedrijven (tot januari 2005);
Litouwen: 14
vleesbedrijven, 5 visbedrijven en 1 melkbedrijf (tot januari 2007);
Slowakije: 1
vleesbedrijf en 1 visbedrijf (tot december 2006).
(1) Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen,
Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
(2) Hongarije, Letland, Litouwen, Polen,
Slowakije en Tsjechië.
(3) Cyprus, Letland, Litouwen, Malta en Slovenië.
(4) Alle landen testen op BSE, maar Bulgarije, Estland, Letland en Litouwen voeren nog niet de grootschalige
BSE-tests uit die in de EU-wetgeving zijn voorgeschreven.