Inhoudstafel
Samenvatting
Inleiding
Biodiversiteit in crisis
Lessen uit Toscane
1. Biolandbouw en
biodiversiteit
Praktijken biolandbouw goed voor biodiversiteit
Voorbeelden van
praktijken uit biolandbouw die de biodiversiteit bevorderen
2. Een oplossing voor het
nitraatprobleem
Oorzaak en gevolgen van de nitraatvervuiling in Vlaanderen
Lage
nitraatuitstoot van biolandbouw
3. Vervuiling door pesticiden
De kikker killer
Pesticiden in de voeding
Pesticiden in de biolandbouw
4. Bio of
ggo
Geen milieuvoordeel bij teelt ggo's
Ggo's en gezondheid
Situatie in Vlaanderen
5. Groen! biologisch 4-puntenplan
Referenties
Samenvatting
Dit rapport
geeft een overzicht van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen over de effecten van biolandbouw op
biodiversiteit en nitraten en pesticiden in grond- en oppervlaktewater. Tegelijkertijd worden vier actiepunten
gelanceerd om de biosector een nieuwe groeischeut te geven.
Terwijl in onze regio de biolandbouw
onder druk staat, blijft elders in Europa bio alsmaar groeien. Zo trekt Toscane resoluut de kaart van de gezonde
landbouw. Toscane heeft zichzelf ggo-vrij verklaard en uit een recent Toscaans onderzoeksrapport blijkt dat
biolandbouw de aangewezen manier is om landbouwers op economisch interessante manier milieusparend te laten
boeren. Gevolgen van meer bio: minder pesticiden, meer dieren, meer planten, gezondere lucht, zuiverder water.
En meer inkomsten voor de Toscaanse boeren.
Ondertussen krijgt het milieu in Vlaanderen rake
klappen. De nitraatvervuiling bijvoorbeeld blijft nog steeds ver boven de Europese norm. Uit recent onderzoek
geciteerd in dit rapport blijkt nochtans dat biolandbouw de meest ideale manier is om de Europese nitraatnorm te
behalen. Biobedrijven halen steevast de 50 mg/l-norm die Europa ons oplegt. Met in het achterhoofd de nakende
veroordeling voor schending van de nitraatrichtlijn door het Europees Hof van Justitie, zou de Vlaamse regering
beter werk maken van een doorgedreven beleid om bio te promoten.
Zowel in het oppervlaktewater
als in de waterbodem worden in Vlaanderen nog grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen gevonden. Die stoffen
worden gebruikt om allerlei ongewenste aantastingen (plagen, ziekten, onkruiden) van gewassen, dieren en
materialen te bestrijden. Via verschillende routes kunnen bestrijdingsmiddelen in de lucht, de bodem, het
oppervlaktewater, de waterbodem en het grondwater terechtkomen. Zelfs het regenwater in Vlaanderen is vervuild
met pesticiden.
Biolandbouw voorkomt de meeste problemen met pesticiden, aangezien het gebruik
van chemische bestrijdingsmiddelen in de biolandbouw verboden is. Het beperkt aantal natuurlijke
bestrijdingsmiddelen dat toegestaan is door de Europese biowetgeving, is bovendien snel afbreekbaar en laat geen
sporen na in het milieu.
Biopesticiden zijn slechts een secundaire oplossing voor de biolandbouw.
Die spitst zich meer toe op natuurlijke bestrijdingsmethodes (via roofdieren) en het voorkomen van de groei van
onkruid. Toch vraagt de biosector zelf dat er onderzoek wordt opgestart naar alternatieven voor de biopesticiden
om zo volledig vrij van chemicaliën te kunnen werken.
De Europese landbouw is volop in
verandering. Landbouwers zijn niet langer enkel voedselproducenten en veeboeren, ze worden ook beschouwd als
beheerders van het landschap en hoeders van het platteland.
Op EU-niveau is die uitgebreide
taakstelling verankerd in het GLB (Gemeenschappelijk landbouwbeleid). Landbouwers krijgen niet langer alleen
subsidies voor de productie van voedsel. Hun dotatie hangt ook af van de milieuprestaties en de inspanningen die
ze leveren voor natuurbehoud. Door in Vlaanderen de biolandbouw te promoten kunnen die subsidies ten volle
aangewend worden.
Uit het laatste Natuurrapport Vlaanderen blijkt dat ook de biodiversiteit in
Vlaanderen zich in een zware crisis bevindt. Vooral planten en dieren die afhankelijk zijn van een gezond
landbouwgebied dreigen te verdwijnen. Zo’n 28% van alle Vlaamse soorten bevinden zich in de gevarenzone.
Zo ging het aantal veldleeuweriken de laatste tien jaar met 95% achteruit.
Alle recente
wetenschappelijke artikels die biodiversiteit van biolandbouw en conventionele landbouw vergelijken komen tot
eenzelfde conclusie, zo blijkt. Op akkers en weiden die op biologische manier bewerkt worden komen meer vogels,
zoogdieren, vlinders en wilde planten voor. Daar is maar één duidelijke conclusie uit te trekken:
De methodes van de biolandbouw moeten de norm worden in Vlaanderen. Anders gaat de natuur op ons platteland
verloren.
Op dit moment werkt de Vlaamse regering aan een regeling die de kweek van ggo’s
door landbouwers moet mogelijk maken. Bedoeling is om richtlijnen uit te vaardigen die voorkomen dat
traditionele en biologisch gekweekte gewassen besmet geraken met ggo’s. In het versnipperde Vlaanderen is
dat zo goed als onmogelijk. Daarom bedreigt ggo-landbouw het voortbestaan van onze bioboeren. Hun gewassen
zullen immers besmet geraken, waardoor ze hun biolabel dreigen te verliezen. Vooral bij maïsteelt is het
gevaar voor besmetting reëel. Heel wat biologische veehouderijen zullen geen ggo-vrij diervoer meer kunnen
vinden.
Ondanks de vele voordelen van bio stagneert de groei in Vlaanderen. Het grootste probleem
is dat landbouwers de stap naar biolandbouw slechts met moeite kunnen zetten. Om de biolandbouw in Vlaanderen
een nieuwe groeischeut te geven, schuift Groen! vier actiepunten naar voren:
1. Verlaag de BTW op
bioproducten
2. Laat de overheid de helft van de controlekosten dragen
3. Stop
meer geld voor onderzoek naar biologische landbouwpraktijken
4. Maak Vlaanderen een ggo-vrije
regio
Inleiding
Biodiversiteit in crisis
Begin 2005 werd het Millenium Ecosystem Assessment voorgesteld, de eerste wereldwijde studie
over hoe het met de natuurlijke grondstoffen op onze planeet is gesteld (MA, 2005). De studie is het werk van
meer 1300 wetenschappers uit 95 landen en werd onder meer gesponsord door de Verenigde Naties. De onderzoekers
keken naar de toestand van de diensten die de natuur aan de mensheid levert, zoals de zuivering van water en
lucht, visserij en de bescherming van de landbouwgrond. Conclusie is dat de mens de afgelopen vijftig jaar
steeds meer beslag heeft gelegd op de natuurlijke rijkdommen: meer dan 60% van de ‘natuurlijke
diensten’ zijn aangetast of worden niet duurzaam gebruikt. Dat heeft voor gevolg dat het risico op abrupte
veranderingen gevoelig is toegenomen. Tekort aan drinkbaar water of de instorting van visbestanden bijvoorbeeld,
laten zich nu al gevoelen. Maar ook watervervuiling, erosieproblemen en andere bedreigingen voor de
biodiversiteit nemen hand over hand toe.
Ook in Vlaanderen is de biodiversiteit in crisis. Dat
blijkt uit het jongste Natuurrapport Vlaanderen (Dumortier et al, 2005). In Vlaanderen leven van nature ca.
40.000 soorten wilde organismen. Daarvan is 6% verdwenen en is nog eens 28% op weg om op korte termijn te
verdwijnen. Er moet snel ingegrepen worden, want slechts 41 % van de soorten is momenteel niet bedreigd.
De meest onrustwekkende cijfers komen van de natuur op het platteland. Het voortbestaan van heel
wat typische landbouwsoorten is in gevaar. De veldleeuwerik ging de laatste 10 jaar met 95% achteruit, de
graspieper met 70%. Reden hiervoor is de toegenomen druk door intensieve landbouw.
Vlaanderen
heeft de voorbije jaren inspanningen geleverd om de milieukwaliteit te verbeteren (MIRA-T, 2004). Het
milieubeleid zorgde voor een geleidelijke daling van de stikstofuitstoot. Toch is de atmosferische depositie van
stikstof in 92 % van de kwetsbare ecosystemen nog steeds te hoog. De nitraatconcentraties in grond- en
oppervlaktewater blijven nog steeds boven de EU-normen. Dat blijkt uit het MAP-meetnet dat de VMM controleert.
De maatregelen om de nitraatuitstoot te beperken komen ruim laat en hebben beperkte impact.
Het
natuurbeleid kwam het voorbije decennium wel in een stroomversnelling. Vooral de aankoop van natuurgebieden en
bossen heeft tot een groei van de oppervlakte natuurreservaat geleid: tussen 1996 en 2004 is de oppervlakte
natuurreservaat verdubbeld. Momenteel beschikt Vlaanderen over 32.000 ha beheerd natuurgebied.
Of
het beleid in Vlaanderen de achteruitgang van de biodiversiteit kan tegenhouden, hangt in grote mate af van hoe
het natuurbeleid kan geïntegreerd worden met andere beleidsdomeinen. Dat geldt voor het ruimtelijk beleid,
het mobiliteitsbeleid en zeker voor het landbouwbeleid.
Op Europees niveau is het landbouwbeleid
sterk in beweging. De focus van het nieuwe landbouwbeleid verschuift van de ondersteuning van productie, naar de
financiering van de diensten die de landbouw kan leveren – de zogeheten plattelandsontwikkeling. Bedoeling
is om de landbouwers in te schakelen in het milieubeleid, in het creëren van toeristische infrastructuur en
in landschapsontwikkeling.
Landbouwers zijn niet langer enkel voedselproducenten en veeboeren, ze
worden ook beschouwd als beheerders van het landschap en hoeders van het platteland.
Op EU-niveau
is die uitgebreide taakstelling verankerd in het GLB (Gemeenschappelijk landbouwbeleid). Landbouwers krijgen
niet langer enkel subsidies voor de productie van voedsel. Hun dotatie hangt ook af van de milieuprestaties en
de inspanningen die ze leveren voor natuurbehoud. Tot op heden hebben die maatregelen echter weinig resultaat
opgeleverd. Erger nog, de huidige subsidieregeling leidt nog steeds tot overproductie en intensifiëring van
de landbouw.
Lessen uit Toscane
Uit een recente Italiaanse studie
toegespitst op Toscane blijkt nu dat biologische landbouw de meest aangewezen landbouwvorm is om milieu en
landbouw te verzoenen (Pacini et al, 2004). De onderzoekers keken naar de milieu-impact van de activiteit van
bioboeren en conventionele landbouwers. De milieuprestaties van bioboeren zijn beter dan bij conventionele
landbouw.
Daarnaast gingen de wetenschappers na wat het gevolg zou zijn indien conventionele
landbouwers de natuurbevorderende methodes van de bioboeren zouden toepassen. Resultaat is dat bij gelijke
milieuprestaties de bioboeren meer inkomsten halen uit hun producten. Zij krijgen immers een meerprijs voor hun
waren omdat die gelabeld zijn. Biologische landbouw is de meest economische vorm van landbouw die het milieu
spaart, concluderen de Italianen.
Vlaanderen kan lessen trekken uit het Toscaanse onderzoek.
Biologische landbouw biedt op veel de natuurproblemen van het dichtbevolkte Vlaanderen een antwoord en past
naadloos in het nieuwe EU-beleid. Uit de verschillende studies aangehaald in dit Groen!-rapport komt
één conclusie duidelijk naar voren: biolandbouw is opmerkelijk vriendelijk voor het milieu,
landbouwers en consumenten.
1. Biolandbouw en biodiversiteit
Praktijken biolandbouw goed voor biodiversiteit
Biolandbouw is goed voor de
biodiversiteit. Van bacteria tot vogels en zoogdieren -- alle levensvormen profiteren van biologische landbouw.
Dat blijkt uit één van de meest grootschalige studies over dit onderwerp ooit uitgevoerd. Het
onderzoek werd dit jaar gepubliceerd in het vaktijdschrift Biological Conservation (Hole et al, 2005).
De onderzoekers hebben voor hun studie gebruik gemaakt van 76 publicaties over de effecten van
biolandbouw op biodiversiteit. De meerderheid van die studies geven duidelijk aan dat drie kenmerken van de
biolandbouw de aanwezigheid van een breed scala aan soorten bevorderd: het verbod op het gebruik van chemische
pesticiden en kunstmeststoffen, het braakleggen van landbouwgrond en het behoud van landbouwbedrijven met
veeteelt en gewaskweek.
Die gemengde bedrijfsvoering heeft vooral voordelen voor vogels.
Kievitten, bijvoorbeeld, broeden in velden, maar brengen hun kuikens groot in weiden. Omdat bij biobedrijven
weiden en velden vaak kriskras door elkaar liggen, krijgen kievitten meer kans om zich voort te planten.
Bovendien komt Hole tot de conclusie dat het vooral typische plattelandssoorten zijn die het goed
doen op biologisch bewerkte landbouwgrond. Het zijn net die soorten die de afgelopen jaren zware klappen hebben
gekregen in Vlaanderen. Die dieren en planten hebben zich gedurende eeuwen net dank zij kleinschalige,
gevarieerde landbouw kunnen vestigen in West-Europa. De opkomst van de grootschalige, industriële landbouw
heeft hen grotendeels verdrongen. Uit de Vlaamse broedvogelatlas blijkt dat het vooral weidevogels zijn die
sterk achteruitgaan in Vlaanderen (Vermeersch et al, Vlaamse Broedvogelatlas 2004).
Nieuw aan de
overzichtspublicatie van Hole is dat voor het eerst blijkt dat zowat alle soorten van nature aanwezig in
landbouwgebied het beter doen op biologisch bewerkte velden en weiden dan op conventioneel bewerkte
landbouwgebieden.
De auteurs van de studie stellen dat: "de intensifiëring en de uitbreiding
van moderne landbouw één van de grootste bedreiging voor de biodiversiteit is in deze wereld".
Bovendien zou de impact op biodiversiteit wel eens even groot kunnen zijn als deze van de aankomende
klimaatverandering.
Ook vroegere studies hebben aangetoond dat biologische landbouw positieve
effecten heeft op biodiversiteit. Die studies spitsen zich echter veelal toe op een beperkt aantal soorten. Zo
bieden bioboerderijen veel meer onderdak aan vleermuizen dan conventionele landbouwbedrijven (Wickramasignhe et
al, 2003). Zowel het aantal soorten als de dichtheid bleken hoger te liggen op biobedrijven: er was er 84% meer
vleermuisactiviteit en gemiddeld kwamen er meer soorten vleermuizen voor op biobedrijven.
Ook
vogels doen het beter in biolandbouwgebied. Vijf uitgebreide studies, uitgevoerd in Noord-Amerika en Europa,
tonen aan dat zowel het aantal soorten als hun dichtheid hoger zijn op biobedrijven. Op Deense bioboerderijen
werd gevonden dat 31 soorten vaker voorkomen in biobedrijven dan op conventioneel landbouwgebied (Christensen et
al, 1996). Bovendien gaat het hier steeds om soorten die de laatste jaren sterk achteruit zijn gegaan in
West-Europa.
In een recent onderzoek van het Instituut voor Natuurbehoud (Dochi & Hens, 2005)
wordt gewezen op de mogelijkheden die landbouwers hebben om veldvogels nieuwe kansen te geven. Veel van de
beschreven maatregelen worden door biolandbouwers reeds toegepast.
Conclusie uit het
overzichtsrapport van Hole et al is dat de landbouwpraktijken die bioboeren toepassen, erg voordelig zijn voor
de biodiversiteit. Dat neemt niet weg dat ook conventionele landbouwers natuurvriendelijk kunnen boeren, maar
biolandbouwers zijn daartoe verplicht door hun certificeringsinstelling.
Voorbeelden van praktijken uit biolandbouw die de biodiversiteit bevorderen (Hole et al,
2005)
1. Gemengde bedrijfsvoering
Het merendeel van de
biobedrijven heeft zowel gewaskweek als veeteelt. Dat zorgt ervoor dat er verschillende habitats verspreid
liggen over de oppervlakte van het landbouwbedrijf, met een grote voedselvariëteit gedurende heel het jaar
en voldoende diverse nestplaatsen. Bijvoorbeeld, de soorten insecten en zaden in grasland zijn totaal
verschillende van de soorten op akkers. Bij bedrijven die zich specialiseren op enkele teelten valt die
diversiteit weg.
2. Gewasrotatie en braakleggen landbouwgrond
Wissel van teelten
vormt een integraal deel van de biologische bedrijfsvoering. Reden hiervoor is dat een voldoende grote
afwisseling van teelten op de landbouwgrond de groei van onkruid en het voorkomen van insectenplagen helpt
voorkomen. Braaklegging helpt de bodem te herstellen.
3. Verbod op gebruik van artificiële
pesticiden en herbicides
Het verbod op pesticiden en herbiciden is het bekendste kenmerk van
biolandbouw. Als gevolg ervan komen er grotere populatie invertebraten (insecten, spinnen, mijten) en planten
voor in en rond de landbouwgebieden. Dat biedt hogere overlevingskansen aan grotere soorten zoals vogels en
zoogdieren.
4. Onderhoud van bomen, houtkanten en stroken met wilde planten
De
richtlijnen waaraan een bioboer zich moet houden voorzien in het onderhoud van deze landschapselementen. Zo
worden de populaties van natuurlijke predatoren zoals spinnen, vogels en kevers in stand gehouden en verminderd
de noodzaak van het gebruik van pesticiden gevoelig. Het onderhoud van kleine landschapselementen heeft als
bijkomend voordeel dat het karakter van het platteland aantrekkelijker wordt.
5. Onderzaai
Het onderzaaien van gras of klaver tussen de gewassen heeft als voordeel dat er minder onkruid
groeit en dat erosie voorkomen wordt. Bovendien heeft het een aangetoond gunstig effect voor het broedsucces van
Patrijzen en andere akkervogels, omdat er meer ongewervelden voorkomen. Er wordt immers een jaar niet geploegd
wat goed is voor de overleving van in de bodem overwinterende of verpoppende insecten. De combinatie gras en
vlinderbloemigen is zeer goed voor het herstel van het organische stofgehalte en de structuur van de bodem
(Dochi en Hens, 2005; Moorcroft et al., 2002).
2. Een oplossing voor het
nitraatprobleem
Oorzaak en gevolgen van de nitraatvervuiling in Vlaanderen
De mestproblematiek in Vlaanderen sleept al jaren aan. De dichtheid van de teelt van koeien,
varkens en kippen is te groot. De natuur kan de geproduceerde mest niet verwerken. Als gevolg hiervan is het
Vlaamse oppervlakte- en grondwater sterk vervuild met nitraten. Dat zorgt ervoor dat het leven in beken,
rivieren en vijvers grondig wordt verstoord.
Lokaal leidt vermesting tot verhoogde nitraat- en
fosfaatconcentraties in oppervlakte- en grondwater en dus tot vervuiling van drinkwatervoorraden, tot
achteruitgang van de biodiversiteit in (natuur-) gebieden en mogelijk tot kwalitatieve achteruitgang van
voedingsgewassen (MIRA-T, 2004).
Regionaal treedt eutrofiëring van zoet en zout
oppervlaktewater op. Het water wordt met andere woorden natuurlijk verrijkt met voedingsstoffen, wat een
negatief effect heeft op het waterleven. Planten zoals algen gaan zich explosief ontwikkelen, waardoor er minder
licht in het water kan doordringen en sommige anaërobe (niet-zuurstofverbruikende) bacteriën meer
actief worden. Hierdoor kunnen sommige vissen en andere organismen niet meer blijven leven.
De
nitraatoverschotten hebben niet enkel gevolgen voor volksgezondheid en milieu, ook juridisch heeft het dossier
een lange staart gekregen.
De Europese Nitraatrichtlijn bepaalt dat de concentratie in grondwater
nergens hoger mag zijn dan 50 mg/l. Bovendien dient er gestreefd te worden naar een maximumwaarde van 25 mg
nitraat/l. Volgens het MINA-plan 3 dient in 2007 elk meetpunt in het grondwater te voldoen aan de 50 mg norm. De
norm van 50 mg nitraat/l werd in 2004 op ca. 36% van de meetlocaties overschreden. In meer dan 47% van de
meetputten komt het tot een overschrijding van de richtwaarde van 25 mg nitraat/l.
Vlaanderen
hangt een veroordeling voor schending van de Europese nitraatrichtlijn boven het hoofd. Waarschijnlijk zal die
in 2005 nog volgen. Europa vraagt dat Vlaanderen als kwetsbaar gebied wordt afgebakend om te kunnen voldoen aan
de nitraatrichtlijn. Dat zal als gevolg hebben dat het uitrijden van de mestoverschotten sterk moet worden
ingekrompen.
Nochtans heeft de Vlaamse overheid al veel tijd gekregen zich in orde te stellen met
de vereisten uit de nitraatrichtlijn. In mei 1995 stuurde de Europese Commissie Vlaanderen al een
ingebrekestelling. In 1997 volgde een tweede ingebrekestelling. In 1998 en 1999 formuleerde de Commissie twee
gemotiveerde adviezen. Op 9 november 1999 luidde het: "Gezien het algemeen verspreide intensieve bodemgebruik in
de landbouw en de algemene, homogene en zeer zware druk van de meststoffen en effluenten van de veeteelt in
Vlaanderen het gehele grondgebied van het Vlaams Gewest als kwetsbare zone lijkt te moeten worden aangewezen."
De aankomende veroordeling door het Europees Hof van Justitie zal het mestprobleem niet oplossen, maar zal de
politieke druk op de bevoegde instanties gevoelig opdrijven. Een oplossing dringt zich op.
Na
jaren van experimenteren blijkt dat mestverwerking niet de oplossing biedt die men verwachtte om de
mestoverschotten weg te werken. Het mestbeleid moet geheroriënteerd worden. Er moet meer aandacht
geschonken worden aan duurzame en kleinschalige landbouw.
Lage nitraatuitstoot van
biolandbouw
Biologische landbouw heeft hierbij een belangrijke rol te spelen. Van alle
landbouwvormen geeft biologische landbouw de laagste nitraatvervuiling in het grondwater (Honisch et al, 2002).
Ook de direct gemeten nitraatuitspoeling is minder bij biologische landbouw (Kopke, 2002).
Scialabba en Hattam (2002) concludeerden dat bij een biologische bedrijfsvoering de nitraatuitspoeling 40-64%
lager was op zand- en kleigronden dan bij een gangbare bedrijfsvoering. Ook verder onderzoek bevestigt dat de
nitraatuitspoeling op biologische melkveebedrijven lager is dan op gangbare bedrijven (Snijders en Everts,
2000). Bij biologische bedrijven op zandgronden lag het nitraatgehalte gemiddeld onder de 50 mg/liter. Gangbare
bedrijven kwamen gemiddeld op 134 mg/liter uit.
Op een proefbedrijf voor biologische
melkveehouderij nam het nitraatgehalte in het grondwater, tijdens de omschakelperiode van 3 jaar, af van 108
naar 49 mg/liter (Pinxterhuis, 2001).
Biolandbouw blijkt de meest geschikte landbouwvorm om
nitraatvervuiling in kwetsbare gebieden te voorkomen. Tot die conclusie komen Stopes et al (2002) bij een
onderzoek in Groot-Brittannië. Biolandbouw scoort in alle opzichten even goed of beter dan conventionele
bedrijven die met aangepaste, milieusparende technieken werken.
Redenen voor de lagere
nitraatafspoeling zijn:
- lagere veebezetting en minder stikstofbemesting;
- het
niet gebruiken van kunstmest;
- meer vaste mest;
- meer toepassing van
vruchtwisseling en bodembedekking.
Honisch et al (2002) besluiten dat biologische landbouw
duidelijk de voorkeur geniet om het nitraatprobleem aan te pakken – vooral in gebieden waar bodemerosie
minder van belang is. Daarnaast formuleren de onderzoekers een aantal voorstellen om de nitraatafspoeling van
zowel conventionele als van biologische bedrijven verder te reduceren. Vooral het belang van een correcte timing
van bemesting, ploegen en eggen komt naar voren.
Tenslotte moet erop gewezen worden dat het
nitraatprobleem in Vlaanderen vooral veroorzaakt wordt door de intensieve veehouderij. Aangezien bij
biobedrijven de dichtheid van de dieren erg laag ligt (vb. max twee grootvee-eenheden per hectare) is een
grootschalige omschakeling naar biolandbouw in kwetsbare gebieden een voor de hand liggende maatregel om het
nitraatprobleem aan te pakken.
3. Vervuiling door pesticiden
Zowel
in het oppervlaktewater als in de waterbodem worden in Vlaanderen nog grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen
gevonden (MIRA-T, 2004). Die stoffen worden gebruikt om allerlei ongewenste aantastingen (plagen, ziekten,
onkruiden) van gewassen, dieren en materialen te bestrijden. Via verschillende routes kunnen
bestrijdingsmiddelen in de lucht, de bodem, het oppervlaktewater, de waterbodem en het grondwater terechtkomen.
Zelfs het regenwater in Vlaanderen is vervuild met pesticiden.
Ongewenste neveneffecten kunnen
optreden doordat de producten opgenomen worden door niet-doelorganismen (MIRA-T, 2004). Anders gezegd: het
gebruik van pesticiden maakt heel wat planten en dieren kapot die geen bedreiging vormen voor de
landbouwproductie.
De kikker killer
Wereldwijd, ook in Vlaanderen,
zijn amfibieën sterk bedreigd. Alhoewel het verlies aan geschikt habitat daar voor een deel tussen zit,
tastte de wetenschap totnogtoe in het duister naar de hoofdoorzaak van de versnelde achteruitgang van de
kikkers, padden en salamanders van deze wereld.
Recent is gebleken dat de amfibieëncrisis te
wijten kan zijn aan het toegenomen gebruik van het pesticide glyfosaat – algemeen bekend als Roundup
(Relyea, 2005). Glyfosaat is een van de meest gebruikte onkruidbestrijders ter wereld. Uit het onderzoek van
Relyea blijkt dat de oplosmiddelen die in het product zitten de overlevingskansen van amfibieën sterk doen
dalen. Tijdens de tests ging tot 80% van de proefdieren dood bij normale dosissen van het pesticide. Roundup
blijkt niet enkel een erg doeltreffend onkruidverdelgingsmiddel te zijn, ook amfibieën gaan eraan tenonder.
Cynische bijkomstigheid: amfibieën zijn belangrijke predatoren van insecten in landbouwgebied. Zonder
amfibieën zal het gebruik van insecticiden bijgevolg de hoogte ingaan.
Pesticiden in
de voeding
Residu’s van bestrijdingsmiddelen zijn bovendien terug te vinden in
voedingswaren zoals fruit, groenten, zuivelproducten, vlees en vis. Uit het recentste Europese rapport inzake
pesticidenresidu’s op groenten en fruit, blijkt dat bijna de helft van de groenten en het fruit op onze
Belgische markt residu’s van pesticiden bevat (EC, 2004). Het aantal niet toegestane overschrijdingen
steeg naar 5,1%, komende van 4,7% bij een vorige steekproef.
De laatste tijd komen er steeds meer
aanwijzingen dat de blootstelling aan pesticiden ernstige gezondheidsgevolgen kan hebben. Zo hebben landbouwers
die regelmatig in contact komen met bestrijdingsmiddelen bijna 50% meer kans aan de ziekte van Parkinson te
lijden dan mensen die niet zo vaak blootgesteld worden aan pesticiden (Seaton, 2005).
Pesticiden in de biolandbouw: nood naar meer onderzoek
Biolandbouw voorkomt de meeste
problemen met pesticiden, aangezien het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de biolandbouw verboden
is.
Toch is een beperkt aantal natuurlijke pesticiden toegestaan voor gebruik op gewassen in
Vlaanderen, onder andere zeep, rotenon en zwavel. Het gebruik van deze pesticiden is niet algemeen. Ze worden
slechts toegepast op een beperkt aantal gewassen, hoofdzakelijk bij de teelt van fruit en aardappels. Hoewel het
de norm is geen pesticiden te gebruiken in biolandbouw, kan uitzonderlijk de noodzaak zich toch stellen,
bijvoorbeeld bij een plaag van ongedierte.
De meeste toegestane beschermingsmiddelen mogen
slechts met voorafgaande toestemming de controle-instantie worden toegepast. Bovendien zijn herbiciden volledig
verboden.
In tegenstelling tot veel pesticiden die in de conventionele landbouw worden gebruikt,
vormen de biopesticiden waarschijnlijk geen risico voor de volksgezondheid of het milieu. Ze zijn snel
afbreekbaar en laten geen sporen na op het voedsel. Biopesticiden zijn slechts een secundaire oplossing voor de
biolandbouw. Die spitst zich meer toe op natuurlijke bestrijdingsmethodes (via roofdieren) en het voorkomen van
de groei van onkruid. Daarom vraagt de biosector zelf dat er onderzoek wordt opgestart naar alternatieven voor
de biopesticiden (The Soil Association, 2005).
4. Bio of ggo?
In
biolandbouw is het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen (ggo’s) niet toegestaan. Dat is
vastgelegd in de EU-richtlijn inzake biolandbouw (EEG, 1992).
Maar er zijn nog andere redenen dan
Europese regels om de kweek van ggo’s te vermijden. Op dit ogenblik is de aansprakelijkheid bij besmetting
met ggo’s niet geregeld, hebben ggo’s geen voordeel voor consument of milieu en zijn de
gezondheidsgevolgen nog onbekend.
Geen milieuvoordeel bij teelt ggo’s
Het milieu is niet gebaat bij de ggo’s momenteel op de markt. De grootschalige Farm
Scale Evaluations in het Verenigd Koninkrijk wijzen uit dat de biodiversiteit in velden met ggo’s daalt,
en dat er meer pesticiden worden gespoten – in plaats van minder (Squire et al, 2003). Van de vier geteste
ggo-gewassen, scoorden er drie slechter dan conventionele gewassen op vlak van biodiversiteit.
De
“farm scale evaluatieons” tonen aan dat de gebruikte pesticiden schadelijk zijn voor het milieu. De
claim van de agro-industrie als zou ggo-kweek gepaard gaan met minder pesticide-gebruik (Monsanto, 2005), blijkt
ongegrond.
Ook in de VS, waar op grote schaal ggo’s geteeld worden, neemt het gebruik van
pesticiden toe, en niet af zoals voorstanders ooit beweerden. Reden hiervoor is dat courant geteelde ggo’s
resistent zijn tegen herbiciden waar andere planten kapot van gaan. Dat maakt het de landbouwers gemakkelijk om
onkruid te bestrijden. Maar het zet hen ook aan tot overmatig gebruik van sproeistoffen.
Ggo’s en gezondheid
In het voorjaar van 2005 berichtten een aantal kranten over
onderzoek dat aantoont dat de organen van ratten die genetisch gemanipuleerde maïs MON 863 te eten krijgen,
na een tijdje ernstige afwijkingen vertonen. Nieren en aanmaak van het bloed werden aangetast. Monsanto, de
producent van de ggo's, hield het onderzoek bewust achter.
Het is de tweede maal dat een geheim
rapport van Monsanto over de gezondheidsgevolgen van ggo's uitlekt. Ook over het dossier koolzaad GT73 werden
gegevens achtergehouden. De ratten die met het gemanipuleerde koolzaad werden gevoederd, kregen een lever die
tot 15% zwaarder was dan bij normale proefdieren.
Situatie in Vlaanderen
De resultaten over de gezondheidsgevolgen van ggo's komen op een moment dat de Vlaamse regering aan een
regeling werkt die de kweek van ggo’s door landbouwers moet mogelijk maken. Bedoeling is om richtlijnen
uit te vaardigen die voorkomen dat traditionele en biologisch gekweekte gewassen besmet geraken met ggo’s.
Dat belooft een ingewikkelde klus te worden. In het versnipperde Vlaanderen is het een illusie
dat besmetting kan worden voorkomen. Stuifmeelkorrels van ggo-gewassen laten zich door wind of insecten
verspreiden. Van regelgeving ter zake trekken ze zich niets aan. Uit de Farm Scale Evaluations bleek dat het
zaad van genetisch gemanipuleerd koolzaad tot 28 km ver van de proefvelden teruggevonden werd. Het ggo-koolzaad
was dus ontsnapt, ondanks de voorzorgsmaatregelen tijdens de experimenten.
Besmetting van
klassieke en biologisch geteelde gewassen met ggo’s heeft negatieve gevolgen voor de getroffen
landbouwers. Zo raken biologische landbouwers het biolabel kwijt van producten die met ggo’s besmet zijn.
Dat is een financiële ramp voor de betrokken bioboeren. Zij kunnen overleven omdat consumenten meer geld
willen betalen voor gezond milieu- en diervriendelijk gekweekt voedsel. Zonder label: geen hogere inkomsten.
Maar ook traditionele landbouwers behoren tot het verliezende kamp wanneer hun gewassen besmet
geraken. Zij kunnen hun producten nog enkel verkopen als er duidelijk op wordt vermeld “Dit product bevat
genetisch gemodificeerde organismen” – net zoals dat geldt voor hun besmette collega’s
bioboeren. De vermelding betekent gegarandeerd minder verkoop en een lagere prijs. Supermarkten willen –
onder druk van de consument – geen ggo’s in de winkelrekken.
Daarbovenop komt dat er
nog geen regeling is voorzien voor de schadevergoeding van getroffen landbouwers. Wie gaat er opdraaien voor
verloren inkomsten van de biologische of de traditionele landbouwers? De verzekeraars van de landbouwers alvast
niet. Verzekeringspolissen voor landbouwers bevatten nu al clausules die terugbetalingen als gevolg van het
gebruik van ggo’s uitsluiten. De mogelijke schade is veel te groot, de potentiële kosten veel te
hoog. Zolang die aansprakelijkheid niet klaar en duidelijk geregeld is, moeten ggo’s uit Vlaanderen
geweerd worden.
Recent nog is gebleken dat ggo’s zich niet storen aan reglementen. Deze
lente raakte bekend dat ladingen veevoeder met de ggo-maïs BT11 besmet waren met de BT10-variant. Kern van
de zaak is dat BT11 in de EU is geautoriseerd maar BT10 niet. Veel verschillen beide varianten niet, maar het
grootste probleem bestaat erin dat BT10 een gen bevat dat instaat voor resistentie tegen het antibioticum
ampiciline. Ggo's met zulke merkergenen krijgen in de EU nooit toegang tot de markt. Dat is een gevolg van een
beslissing van het Europese Voedselagentschap EFSA, dat vreest voor gevolgen voor de volksgezondheid wanneer de
resistentiegenen 'ontsnappen'. Dat kan voor gevolg hebben dat bacteriën de genen incorporeren in het
eigen genetisch materiaal, en zo ongevoelig worden voor het antibioticum. Het incident lijkt gesloten nu de EU
beschikt over een test om BT10-besmetting op te sporen en alle importeurs van BT11 verplicht de resultaten van
die test voor te leggen. Enkel niet besmette maïs mag de Unie nog binnen. Over de kost van dit incident
bestaat nog geen duidelijkheid, maar schattingen geven aan dat de kosten in de miljoenen euro's zullen lopen.
De consument heeft geen enkel voordeel bij ggo’s van de huidige generatie. Ze zijn niet
lekkerder, niet gezonder, niet langer houdbaar en niet goedkoper dan traditionele gewassen. In het belang van de
volksgezondheid, de portefeuille van de burger of de culinaire welstand van de Vlaming hoeven ggo’s dus
niet.
In Denemarken, Duitsland en Italië bestaat een coëxistentieregeling. Denemarken
voorziet in een fonds voor schadevergoeding door ggo’s. In Italië riskeren ggo-boeren die zich niet
aan de regels houden boetes tot 25.000 euro.
Inmiddels hebben een 100-tal Europese regio’s,
onder impuls van Toscane en Oberösterreich zichzelf ggo-vrij verklaard (Friends of the Earth, 2005). Vaak
ligt de bescherming van lokale gewassen en het ontbreken van een aansprakelijkheidsregeling aan de basis van de
beslissing. Andere regio’s zijn Aquitanië en Île-de-France in Frankrijk en Wales en de Schotse
Hooglanden in Groot-Brittannië.
Willen we de biolandbouw in Vlaanderen behouden, dan staat
er maar één optie open. Zolang de aansprakelijkheid bij besmetting en de coëxistentie niet is
geregeld, moet Vlaanderen ggo-vrij blijven.
5. Groen! biologisch 4-puntenplan
Dit overzicht van recente wetenschappelijke publicaties over de effecten van biolandbouw op
natuur en milieu toont dat biologische landbouw grote voordelen biedt voor milieu en natuur. Uit een recente
Italiaanse studie toegespitst op Toscane komt naar voren dat biologische landbouw de meest aangewezen
landbouwvorm is om milieu en landbouw te verzoenen (Pacini, 2004). De onderzoekers keken naar de milieu-impact
van de activiteit van bioboeren en conventionele landbouwers. De milieuprestaties van bioboeren zijn beter dan
bij conventionele landbouw. Daarnaast gingen de wetenschappers wat gevolg zou zijn indien conventionele
landbouwers de natuurbevorderende methodes van de bioboeren zouden toepassen. Resultaat is dat bij gelijke
milieuprestaties de bioboeren meer inkomsten halen uit hun producten.
Ondanks de vele voordelen
van bio stagneert de groei in Vlaanderen. Het grootste probleem is dat landbouwers de stap naar biolandbouw
slechts met moeite kunnen zetten.
Om de biolandbouw in Vlaanderen een
nieuwe groeischeut te geven, schuift Groen! vier actiepunten naar voren:
1. Verlaag
de BTW op bioproducten
Er moeten dringend maatregelen komen om het prijsverschil tussen
biologische en gangbaar geteelde producten te verkleinen. De meest aangewezen manier daarvoor is een drastische
verlaging van de BTW op bioproducten (nu 21%). Paradoxaal genoeg geniet kunstmest wel van een verlaagd
BTW-tarief (6%). Dat moet afgeschaft worden.
2. Laat de overheid de helft van de
controlekosten dragen
Bioboeren draaien nu zelf volledig op voor de kosten van de
controle-instellingen. Dat is een scheefgetrokken situatie, want bioboeren veroorzaken minder kosten voor de
samenleving dan conventionele landbouw. Bijvoorbeeld vermijden bioboeren extra kosten voor
drinkwatermaatschappijen om bestrijdingsmiddelen uit het water te halen. Daarom vraagt Groen! dat de overheid
minstens de helft van de kosten voor de certificering van bioboeren op zich neemt.
3. Meer
geld voor onderzoek naar biologische landbouwpraktijken
Er moet meer onderzoek komen naar hoe
bioboeren een hoger rendement kunnen halen en hoe ze natuur en milieu nog beter kunnen beschermen. Op dit moment
doet het PCBT al goed werk, maar er moeten nog veel meer middelen in onderzoek gestopt worden.
4. Hou Vlaanderen een ggo-vrije regio
De invoer van ggo-landbouw in
Vlaanderen zou de doodsteek betekenen voor de bioboeren. Hun gewassen zullen immers besmet geraken, waardoor ze
hun biolabel verliezen. Vooral bij maïsteelt is het gevaar voor besmetting reëel. Heel wat biologische
veehouderijen zullen geen ggo-vrij diervoer meer kunnen vinden. Daarom roept Groen! de Vlaamse regering op om
Vlaanderen uit te roepen tot ggo-vrije regio, in navolging van meer dan 100 Europese regio’s, waaronder
Toscane en Aquitanië.
Referenties
Christensen,
KD, Jacobsen, EM, Nohr, H, 1996. A comparative study of bird faunas in conventionele and organically farmed
areas. Dansk Ornitologisk Forenings Tidsskrift 90, 221-28
Dochy O. & Hens M., 2005. Van de
stakkers van de akkers naar de helden van de velden. Beschermingsmaatregelen voor akkervogels. Rapport
IN.R.2005.01. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel i.s.m. provinciebestuur West-Vlaanderen, Brugge
Dumortier M, De Bruyn Luc, Hens M, Peymen J, Schneiders A, Van Daele T, Van Reeth W, Weyembergh G
en Eckhart Kuijken, 2005. Natuurrapport 2005. Cijfers voor het beleid. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Meer info
European Commission, 2004. “Monitoring of Pesticide Residues in Products of Plant Origin in
the European Union, Norway, Iceland and Liechtenstein” – Report 2002.
Europese
Gemeenschap, 1991. Verordening (EEG) Nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische
productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen
Friends of the Earth, 2005. GMO-free regions and
areas in Europe
Hole, DG, Perkins, AJ, Wilson, JD et al, 2005. Does organic farming benefit
biodiversity? Biological Conservation 122 (2005) 113-130
Honisch, M et al, 2002. Response of
surface and subsurface water quality to land use changes. Geoderma 105 2002 277–298
Kopke,
U. (2002). Umweltleistungen des Okologischen Landbaus. Okologie und Landbau 122: 6-18.
Millennium
Ecosystem Assessment, 2005. Ecosystems and Human Well-being: Synthesis. Island Press, Washington, DC
Moorcroft, D, Whittingham MJ, Bradbury R and
Wilson JD, 2002. The selection of stubble fields by wintering granivorous birds reflects vegetation cover and
food abundance. Journal of Applied Ecology Volume 39 Issue 3 Page 535
MIRA-T 2004. Milieu- en
natuurrapport Vlaanderen, 2004. Vlaamse Milieumaatschappij. Erembodegem.
Pacini, C, Wossink, A,
Giesen, G, Huirne, R, 2004. Ecological-economic modelling to support multi-objective policy making: a farming
systems approach implemented for Tuscany. Agriculture, Ecosystems and Environment 102 (2004) 349–364
Pinxterhuis, J. B., (2001). Nitrate in groundwater during conversion to organic farming.
Occasional symposium on organic grassland farming, European Grassland Federation.
Relyea, R.A.
2005. The lethal impact of Roundup on aquatic and terrestrial amphibians. Ecol. Appl., In Press
Scialabba, N.E., Hattam, C., 2002. Organic agriculture, environment and food security. Food and
Agriculture Organisation of the United Nations
Snijders, P., Everts, H. (2000). Mineralenbalans,
stikstofbinding en waterkwaliteit. Biologische veehouderij en management (Bioveem). Publicatie 144,
Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden
Seaton, Anthony, 2005. Parkinsonism and
Parkinson's disease: interactions between environmental exposure and genetic factors: QLK4-1999-00113 –
Zie
ook
Stopes, C, Lord, E, Philipps, L, Woodward, L, 2002. Nitrate leaching from organic farms
and conventional farms following best practice. Soil Use and Management, September 2002, vol. 18, no. 3
Supplement, pp. 256-263(8)
Squire GR et al, 2003. On the rationale and interpretation of the Farm
Scale Evaluations of genetically modified herbicide-tolerant crops. Phil. Trans. R. Soc. Lond. B (2003) 358,
1779–1799
The Soil Association, 2005. Pesticides and other plant protection products
allowed in organic farming in the UK. Information sheet
Vermeersch, G, Anselin, A, Devos, K,
2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Instituut voor Natuurbehoud Vlaanderen
Wickramasinghe, LP, Harris, S, Jones G, et al, 2003. Bat activity and species richness on organic
and conventional farms: impact of agricultural intensification. Journal of Applied Ecology 40, 984-993