Dames en heren,
Ik ben Vlaming en Europeaan en
ook een flink stuk wereldburger. Mensen leven in kringen: het gezin, de familie, de werkkring, de vrienden, de
gemeente, de natie en ook Europa, hoewel dat soms een ver-van-mijn-bed show lijkt. Ik wil jullie vandaag
meenemen in een zoektocht naar de toekomst van Europa. Het is een onvoltooid verhaal, een werk van lange adem,
van vallen en opstaan, van prachtige realisaties tot grote mislukkingen. Een project dat fascineert maar soms
ook afstoot. Vanuit mijn eigen trektocht, mijn eigen verhaal wil ik vanavond met jullie overlopen waar we
vandaan komen en waarheen we gaan. Ik hoop dat hier en daar een lichtje gaat branden, een glimp van herkenning,
een vonk van enthoesiasme.
Ik ben geboren in 1958: het jaar van het schoolpact dat
een einde maakte aan de tweede schoolstrijd. Het jaar ook dat de ondertussen ongelukkig ter ziele gegane
Volksunie haar eerste Kamerlid in de persoon van Frans Van der Elst kon laten verkiezen in de Kamer van
Volksvertegenwoordigers.
Toch blijft 1958 voor heel veel mensen het “Jaar van de
expo”. Het commissariaat-generaal van die Expo was een overwegend Franstalig gezelschap. Met de taalwetten werd
hoegenaamd geen rekening gehouden. België toonde zich aan de wereld als een hoofdzakelijk Franstalige natie.
Maar begin juli 1958, een maand voor ik geboren zou worden, werd de gewone Expo-gang van zaken onderbroken naar
aanleiding van de “Vlaamse dag”. Zo kwam het tot relletjes aan het paviljoen van Frankrijk, waar er geen
gebenedijd woord Nederlands werd gebruikt. Enkele jonge belhamels die toen “op de barrikaden” stonden, werden
later invloedrijke politici: Maurits Coppieters, Vic Anciaux en Wilfried Martens. En die laatste zou toen zelfs
uitgeroepen hebben –maar het is nooit bewezen- “Geef ons wapens!”.
Enkele duizenden
kilometers naar het zuiden gebruikten de Fransen echte wapens in hun strijd tegen de nationale
onafhankelijkheidsbeweging in Algerije. Daar woedde een vuile oorlog waar marteling bij leger, politie en
veiligheidstroepen standaardpraktijk was. Die oorlog leidde tot het omverwerpen van de vierde republiek en de
door generaal De Gaulle gestichte vijfde republiek waarvan hij tot 1969 president zou zijn. De dekolonisatie was
dus in volle gang toen ik in mijn wiegje lag. Gedurende de periode 60-62 zouden zowat alle Franse, Britse en ook
onze eigen Belgische kolonie Congo hun onafhankelijkheid verwerven.
Het was de
periode van de volle Koude Oorlog. In de Sovjet-Unie was Chroesjtsjov aan de macht. 1958 was het jaar dat de
Russische schrijver Pasternak de Nobelprijs literatuur werd toegekend die hij echter onder druk van het
Sovjetbewind weigerde. Toch werd Pasternak in 1958 uit de Russische schrijversbond gestoten voor de publicatie
in het buitenland van zijn meesterwerk “Dokter Zjivago”.
Nochtans was er na de dood
van Stalin in 1953 in nogal wat Oost-Europese staten een periode van aarzelende dooi aangetreden. Veel marge was
er niet. In juni 1956 sloegen Poolse en Sovjetmilitairen gewelddadig een arbeidersopstand in het Poolse Poznan
neer. Een sympathiebetuiging van Hongaarse arbeiders en studenten ten gunste van een liberalisatiebeweging in
Polen zorgde in de herfst van 1956 ook in Hongarije voor een volksopstand, nadat de veiligheidspolitie op de
manifestanten het vuur had geopend. Uiteindelijk onderdrukten de Sovjetbezettingstroepen met tanks de opstand
met militaire middelen.
Oh, dat vergat ik nog: naar verluidt was 1958 ook een
schitterend wijnjaar!
Dit was dus de context toen op 1 januari 1958 het Verdrag van
Rome en het Euratom-verdrag van start gingen. Samen met het EGKS-verdrag van 1952 dat een gemeenschappelijke
markt voor kolen en staal tot stand wou brengen - de kolen- en staalindustrie waren toen nog de grote gangmakers
van de economie- werd zo de Europese integratie op gang getrokken.
De Tweede
Wereldoorlog had pijnlijk duidelijk gemaakt dat er in Europa echt nood was aan nauwere samenwerking. Europa lag
in puin en er was dringend nood aan economisch herstel. De vreselijkheden van de Tweede Wereldoorlog, de
miljoenen doden, de genocide op Joden, zigeuners en holebi’s zorgden voor een heroplevende “Nooit meer
Oorlogsgedachte”. Dat kenden we in Vlaanderen. Uit de puinhoop van de Eerste Wereldoorlog was bij ons de
pacifistische Frontpartij ontstaan en ondanks de manifestante tegenstand van het Belgische establishment –in
1946 werd de oude Ijzertoren overigens opgeblazen door bekende onbekenden- trokken jaarlijks tienduizenden
Vlamingen op “Ijzerbedevaart” naar Diksmuide waar de boodschap voor Vlaams zelfbestuur, pacifisme en pluralisme
luidop klonk.
Ik behoor tot een unieke generatie. Samen met alle -55’ers ben ik deel
van de eerste generaties die binnen de Europese Unie geen oorlog aan den lijve ondervonden. Mijn ouders maakten
nog de Tweede Oorlog mee als tieners. Mijn moeder vertelt levendig over de bezetting en de haat voor de
Duitsers. Mijn grootvader langs moeders zijde was een VOS’er maar moest niks weten van de collaboratie en mijn
grootvader langs vaderzijde was de neef van de wettelijke burgemeester die door “een zwarte” vervangen was. Mijn
grootvader langs moeder zijde vocht dus vier jaar lang in de loopgraven van de Ijzer en ik herinner me levendig
zijn schoonbroer ‘nonkel Benoni”, steeds hoestend, want “hij was door de gaze gepakt in de tranchees” Mijn
overgrootouders kregen het dertig jaar daarvoor zonder enige twijfel benauwd toen ze hoorden dat Fransen en
Duitsers in oorlog waren in de periode 1870-1871. Toen stonden Napoleon III en Bismarck ondermeer in de Elzas
tegenover elkaar.
Mijn generatie en al wie jonger is kennen oorlog alleen van TV of
de bioscoop: “De langste dag”, “Saving Private Ryan”, de vreselijke beelden van dat Vietnamese meisje dat naakt
en brandend na een napalmbombardement huilend wegrent, de Russen die op het eind van de zeventiger jaren
Afghanistan binnenvallen en achteraf zich smadelijk terug moeten trekken, die student die op het
Tiannemen-plein in Bejing eenzaam een tank probeert tegen te houden, de dagelijkse gevechten,
zelfmoordexpedities en de intifada van Palestijnen tegen Israëli’s, de bloedbaden in Palestijnse
vluchtelingenkampen zoals Sabra en Chatielha …
En sinds het begin van de negentiger
jaren kreeg oorlog zelf iets afstandelijks. Wie herinnert zich niet de computerspelletjesbeelden van de
Golfoorlog in Koeweit? Sindsdien verslaat CNN elke oorlog bijna als een surrealistisch gebeuren. Gelukkig zagen
we nog de vertwijfelde gezichten van de vele Albanese Kosovaren in de winter van 1998 op de vlucht voor de hel
die de Serven aanrichtten in Kosova. Twee maanden na de oorlog, in augustus 1999, reisde ik doorheen het
compleet door de Serven verwoeste Kosova en tekende ik de getuigenissen op van de waanzin. Maar wat gebeurde er
echt in Afghanistan? Wat gebeurt er in Zwart Afrika? In Congo, Rwanda, Zimbabwe? Wat gebeurt er achter de
schermen in Tsetsjenië? Waar blijft de verslaggeving en de algemene verontwaardiging over dat soort vuile
oorlogen? Is het aanvaardbaar dat de meeste conflicten sinds 11 september 2001 gecatalogeerd worden onder de
noemer “strijd tegen het internationaal terrorisme en het Al Quaeda-netwerk van Osama Bin Laden”?
Ik was de voorbije drie jaar vier maal in ex-Joegoslavië: in Macedonië, Bosnië-Herzegovina
en Kosova. Ik bezocht begin deze herfst nog Albanië. En ik besef dat ieder die daar woont hoopvol uitkijkt naar
het Europese voorbeeld. Samen-werken, traag maar zeker zorgen voor vrijheid, vrede en vooral ontwikkeling. De
mensen die daar wonen beseffen veel beter dan de spreekwoordelijke Jan-met-de-pet dat de Europese Unie de beste
verzekering is voor vredevol samenleven.
Bestaat er trouwens een andere manier om
Serven, Montenegrijnen en Albanese Kosovaren vreedzaam samen te laten leven dan door hen op termijn lid te laten
worden van de Europese Unie? Bestaat er een andere manier om de vrees voor een "Groot Albanië" in de Balkan weg
te nemen? Is er een andere manier om verbittering en haat, frustratie en onmacht te overstijgen? Bestaat er een
betere manier om vroegere verdrukkers en verdrukten te laten samenwerken? Bestaat er een betere garantie op
vrede?
Al bij al is het dus merkwaardig dat mensen als de Duitser Adenauer, de
Italiaan De Gasperi en de Fransman Schuman –en dan vergeet ik er nog vele anderen- na twee wereldoorlogen nog in
staat waren een gemeenschappelijk project uit te werken.
Beelden. Nu pas besef ik
dat sommige van die beelden bepalend waren voor mijn politiek en vooral ook Europees, Vlaams, ecologisch en
sociaal engagement. Mag ik er enkele opsommen?
Ik herinner me nog levendig de
zomervakantie van 1968. Ik was dan een ukje van tien jaar. Binnen ons gezin was het toen de gewoonte de laatste
veertien dagen van augustus door te brengen in Koksijde in een huisje vlakbij de “Hoge Blekker”. Die vakanties
hadden iets magisch want in dat huurhuisje stond een televisie, iets waarover we thuis doorheen het jaar niet
beschikten. Kleurentelevisie bestond nog niet en het was nog lang niet zo dat ieder huisgezin over één, twee of
zelfs meer TV’s beschikte. Video, DVD of schotelantenne waren nog heuse science fiction. Ik herinner me nog goed
het moment dat ik eind augustus 1968 samen met mijn ouders en mijn broer het TV-journaal bekeek. Ik zie de
beelden nog voor me: binnenrollende tanks in Praag. En ik hoor mijn moeder nog prevelen: “Daar komt toch geen
nieuwe oorlog van?”. Ik ging het later opzoeken: het was de avond van 21 augustus 1968 toen in het toenmalige
Tsjechoslowakije de Praagse lente de kop werd ingedrukt met een brutale bezetting van het land door de
Sovjettroepen. Dit voorval heeft ervoor gezorgd dat ik mijn interesse voor wat er zich “achter het IJzeren
gordijn afspeelde” nooit kwijt raakte. Ik verslond de boeken van Helène Carrère d’Encausse die daarin de
situatie van de vergeten volkeren achter het Ijzeren Gordijn beschreef. Ik las gefascineerd over de politieke
acties van Willy Kuijpers in ondermeer Armenië. Is het een toeval dat ik de eerste tweeënhalf als EP-lid
voorzitter was van de gemengde samenwerkingscommissie Europees Parlement met de parlementen uit de
Centraal-Aziatische staten: Kazachstan, Ouzbekistan, Khyrgistan, Tadjikistan en Turkmenistan? Is het louter
toeval dat ik nu de delegatie met de Russische federatie leid?
In dezelfde periode
publiceerde de Europese Commissie bij monde van de voormalige Nederlandse landbouwminister Sicco Mansholt, die
later nog Commissievoorzitter werd, het Memorandum 80: een plan tot structurele verbetering van de landbouw in
Europa in de jaren zeventig. Ik herinner me nog goed de beelden van de grote boerenbetogingen in Brussel,
gewelddadig, met ongelofelijk veel vernielingen. Europa werd toen reeds afgeschilderd als een “duivelse
uitvinding”. Pas later kreeg ik de kans de nefaste effecten van het Europese landbouwbeleid nader te bestuderen.
Met Jaak Vandemeulebroucke ging ik de “hormonenmaffia” bestrijden en nog altijd staat de strijd voor
“voedselveiligheid” hoog op mijn Europese agenda. Historici zoals Geert Mak met zijn meesterwerk “Toen God
verdween uit Jorwerd” en “De graanrepubliek” van FrankWesterman verwoordden uitstekend wat de gevolgen waren van
een in oorsprong goed bedoeld maar achteraf bezien nefast landbouwbeleid dat alleen gericht was op “het steeds
meer” in plaats van “het steeds beter”.
Een ander beeld blijft natuurlijk dat van “de
autoloze zondagen” en de eerste oliecrisis in 1973 die er kwam nadat de OPEC-landen omwille van het conflict met
Israël een olie-boycot instelden. Het was ook de tijd van het allereerste rapport ‘Grenzen aan de groei” van de
Club van Rome waar de eindigheid van de planeet Aarde duidelijk beklemtoond werd. Als jonge tiener vond je ook
op mijn boekentas de sticker: “Kernenergie? Nee bedankt!” En ook de beelden van de oliesmurrie van de in 1978
vergane Amoco Cadiz staan nog altijd op mijn netvlies gebrand.
Toen ik
mijn middelbare studies, ruim dertig jaar geleden begon, bestond de EEG uit zes lidstaten: de Benelux,
Frankrijk, Duitsland en Italië. Sindsdien vonden er vier uitbreidingen plaats: in 1973 Denemarken, Ierland en
het Verenigd Koningrijk, in 1981 Griekenland, in 1986 de voormalige dictaturen Portugal en Spanje en in 1995
Oostenrijk, Finland en Zweden. En nu staan we voor de uitbreiding van vijftien naar 25 lidstaten in 2004, 27 in
2007 en over Turkije bestaat nog geen uitsluitsel.
De instellingen die ingesteld
werden door de EGKS-, EEG- en Euratomverdragen zijn nog grotendeels intact. Voormalig Commissievoorzitter Roy
Jenkins probeerde tijdens een internationaal colloquium op 21 en 22 oktober 1999 in het Europees Parlement
lessen te trekken uit de vorige uitbreidingen. Hij wees er op dat de uitbreiding van Zes naar Negen
ongetwijfeld leidde naar een verminderde samenhang; Ook ten aanzien van de uitbreiding met Griekenland is hij
sceptisch. Jenkins is wel gelukkig met de Spaanse en Portugese uitbreiding en hij stelt: “Voor mij was het geen
toeval dat de eerste vijf jaar na de Iberische toetreding de meest dynamische periode was in de geschiedenis van
de Gemeenschap”. Over de vierde uitbreiding doet Jenkins geen uitspraken maar uit eigen ervaring durf ik wel
stellen dat de toetreding van Finland en Zweden wel zorgden voor een grotere gevoeligheid voor een meer open en
transparant bestuur.
Duidelijk is dat de “uitbreidingen de bestaande instellingen aan
de grenzen van hun mogelijkheden brachten.” De instellingen zijn uitgedacht voor zes lidstaten, niet voor
vijftien, laat staan voor 25. We moeten dus, zoals Jenkins in zijn bijdrage terecht stelt, voorkomen dat de
nieuwe uitbreiding ertoe leidt dat Europa uiteenvalt in losse onderdelen en desintegreert. De Europese Unie mag
geen losse en vrijblijvende rendez-vous plaats zijn van landen, zoals dat nu het geval is in de VN of de Raad
van Europa. De Europese Unie is meer dan dat en moet dat blijven.
Daarom ook werd het
oorspronkelijke Verdrag van Rome meermaals aangepast. In 1986 was er “De Europese Akte”, in 1992 volgde het
Verdrag van Maastricht, nadien in 1999 het Verdrag van Amsterdam. Op de Europese Top van Nice hadden de
Staatshoofden en Regeringsleiders een antwoord moeten bieden op de toenemende bezorgdheid dat de EU structureel
en institutioneel de komende uitbreiding van 15 naar 25 lidstaten niet kon verwerken. Maar Nice was een
mislukking.
Het is de verdienste van het Belgische voorzitterschap in de tweede
helft van 2001 dat de Top van Laken in de zogenaamde “Verklaring van Laken” een volledige cataloog van de
essentiële vragen opsomde.
Eigenlijk bestaan er drie fundamentele uitdagingen:
Hoe breng je de Unie dichter tot de burger?
Hoe zorg je dat de Unie kan
blijven functioneren na de uitbreiding?
Hoe positioneer je de Unie in een multipolaire
wereld?
Laken zorgde vooral voor een nieuwe methode. In februari 2002 startte de
“Europese Conventie” haar werkzaamheden. Het is een uniek samenwerkingsverband tussen afgevaardigden van de
nationale parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Europees Parlement, de nationale
regeringen, de Europese Commissie en waarnemers van het Comité van de regio’s. De Conventie wordt geleid door
Valéry Giscard d'Estaing en zijn twee ondervoorzitters, de Belgische en de Italiaanse oud-premiers Dehaene en
D'Amato. De Conventie moet in de loop van 2003 een voorstel van wijziging van het Verdrag van EU voorleggen.
Iedere pro-Europeaan rekent erop dat de Conventie zorgt voor een tekst die gedragen wordt door een grote
meerderheid zodat die niet meer gewijzigd kan worden door degenen die het Verdrag echt kunnen veranderen: de
intergouvernementele conferentie van staatshoofden en regeringsleiders.
De Conventie
kent drie fases. De eerste fase die eindigde in juli 2002, werd officieel “luisterfase” gedoopt, maar sommigen
definiëren haar eerder als een “praatfase”. Tijdens deze eerste fase hielden de plenaire zittingen, telkens op
basis van analyses in achtergronddocumenten van het Conventiesecretariaat, uitvoerige debatten over thema’s
zoals: wat wordt van de EU verwacht? Welke zijn haar opdrachten en taken? Hoe kan ze haar opdrachten naar best
vermogen volbrengen, met welke efficiëntie en met welke legitimiteit? Welke rol is weggelegd voor de nationale
parlementen? Wat met de externe betrekkingen van de EU en het defensiebeleid?
In de
tweede fase, die nu afloopt en die als “studiefase” doorgaat, wordt van de Conventieleden verwacht dat ze dieper
ingaan op verschillende relevante materies. Eind oktober stelde voorzitter VGE een eerste grove schets voor van
het beoogde eindproduct, een voorontwerp van constitutioneel verdrag.
(http://european-convention.eu.int/docs/sessPlen/00369.nl2.PDF).
Begin 2003
start de derde en laatste fase. Dan moet er worden gewerkt aan een set van “aanbevelingen en voorstellen” die
uiteindelijk moeten leiden tot een vereenvoudiging van de structuren en een leesbaar en begrijpelijk
Grondwettelijk Verdrag. Als alles goed loopt, kan de Conventie in de eerste helft van 2003 het eindproduct
voorleggen aan de Europese Raad van Thessaloniki (20-21 juni 2003).
Hoewel we nog
meer dan een half jaar voor de boeg hebben tekent er zich op dit ogenblik reeds een min of meer duidelijk beeld
af van hoe over bepaalde essentiële onderwerpen in de Conventie gedacht wordt. Enkele kernpunten:
1. Een betere verdeling en omschrijving van de bevoegdheden in de EU
De
meerderheid vraagt om de Unie dichter bij haar burgers te brengen door een meer democratisch en doeltreffend
besluitvormingsproces. Er klinkt ook duidelijk een roep naar een sterker buitenlands optreden van de Unie en
naar een meer Europees beleid op het vlak van justitie en binnenlandse veiligheid.
Opdrachten en
bevoegdheden
De meeste Conventieleden pleiten op z’n minst voor het behoud van de huidige
bevoegdheden van de Unie en argumenteren voor méér Europa op het vlak van buitenlandse betrekkingen, van
justitie en binnenlandse zaken en van de coördinatie van het economisch beleid. Over de mate waarin de Unie
bevoegd moet zijn op het vlak van het sociaal beleid bestaat er minder eensgezindheid.
Justitie en
binnenlandse Zaken
Een grote meerderheid van de Conventieleden roept op tot een volledige
communautarisering van JBZ. Men vraagt vooral dat er meer zou ondernomen worden m.b.t. asiel en immigratie en de
strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit. Herhaaldelijk wordt opgeroepen tot versterking van (de rol van)
Eurojust en Europol. Slechts enkelen hebben de oprichting van een Europees parket verdedigd en de Commissie
heeft haar voorstel inzake een Europees Procureur tegen fraudebestrijding in herinnering gebracht.
Er klinkt eveneens een algemene roep om de samenwerking tussen de Lidstaten te verstevigen m.b.t. de
controle aan de buitengrenzen van de Unie. Over de oprichting van een gemeenschappelijke grenspolitie blijven de
meningen verdeeld.
Externe actie
Ook hier wil een meerderheid dat de EU in dit domein
meer doeltreffend en coherent zou optreden en dus ook meer met één stem zou spreken. Toch lijkt het duidelijk
dat de intergouvernementele lijn van althans een groot gedeelte van het GBVB zal worden behouden. Nu zijn er
twee verantwoordelijken voor het Europese buitenlandse beleid: enerzijds de Hoge Vertegenwoordiger Solana en
anderzijds de bevoegde Commissaris Chris Patten. Ofwel zullen zij verplicht worden tot meer gezamenlijke
initiatieven, ofwel zal het komen tot een samensmelting van bepaalde van hun functies. Blair en Chirac pleiten
voor teamwork met een “President van de Unie”. Of dat voorstel het haalt lijkt nog maar de vraag.
Defensiebeleid
De Conventie stuurt aan op meer doeltreffendheid en geloofwaardigheid, vooral
door de EU uit te rusten met voldoende en gepaste militaire en civiele capaciteiten. Maar geleidelijkheid is
troef. Er wordt ook gepleit voor de oprichting van een Europees Agentschap voor bewapening. Het is echter
duidelijk dat het defensiebeleid in ieder geval voorbehouden zal blijven aan intergouvernementele samenwerking.
Coördinatie van het economisch beleid
Verschillende Conventieleden pleiten voor een
versterking van de coördinatie van het economisch beleid als logisch gevolg van de monetaire Unie. Anderen
onderstrepen dat deze coördinatie niet losgezien kan worden van het sociaal beleid en de
werkgelegenheidspolitiek. Er liggen een hele reeks kernvragen op tafel. Wat zijn de taken en het mandaat van de
Europese Centrale Bank? Moet de verantwoordelijkheid (accountability) van de ECB ja dan neen verhoogd worden?
Hoe kunnen de sociale partners inspraak krijgen bij de vastlegging van de economische richtsnoeren. Kan inzake
fiscaal beleid afgestapt worden van de unanimiteit bij de beslissingsprocedure?
2.
De vereenvoudiging van de instrumenten van de EU
Vereenvoudiging/verduidelijking van
instrumenten
De besluitvorming binnen de EU is bijzonder ingewikkeld. Premier Verhofstadt rekende
eens uit dat er niet minder dan 24 verschillende soorten besluitvormingsprocedures zijn. Er is consensus om de
instrumenten in aantal te beperken en om ze ook eenvoudiger benamingen te geven: zo werd bvb. voorgesteld om
verordeningen voortaan “Europese wetten” te noemen en richtlijnen “Europese kaderwetten”.
Meer
democratie, transparantie en efficiëntie in de EU
“Laken” stelde vragen over de legitimiteit en
transparantie van de huidige instellingen:
Wat is de rol van de Commissie en hoe wordt haar
Voorzitter aangeduid?
Wat is de rol van het EP en hoe moeten zijn leden verkozen worden?
Wat is de rol van de Raad?
Wat is de eventuele rol van de nationale parlementen?
Hoe kan de besluitvorming en de werking van de instellingen verbeterd worden?
Rol van de
nationale parlementen
De Conventie wil dat de EU democratisch “verankerd” wordt in de nationale
parlementen en dat deze een meer constructieve rol moeten spelen in het Europees gebeuren. De overgrote
meerderheid wijst echter de oprichting van een “derde kamer” (naast Raad en EP) af en onderstreept dat de
nationale parlementen in de eerste plaats op nationaal vlak hun rol van controleur van de eigen regering moeten
waarmaken.
Het door VGE gelanceerde idee tot oprichting van een “Congres der Volkeren”, waarin
leden van NP en EP samen zouden zetelen, komt hardnekkig terug, ook al zijn de meningen daarover verdeeld.
Sommigen zijn heftige tegenstanders omdat ze een uitholling van de bevoegdheden van het EP vrezen, anderen zijn
niet per se tegen voor zover dit Congres een zinvolle en functionele rol krijgt. Het moge echter duidelijk zijn
dat een Congres als een 'vertegenwoordiging van vertegenwoordigers' politieke minderheden (regionalisten,
groenen en zélfs liberalen !) nog meer minoriseert. De voorstanders ervan zien als voornaamste taken van dit
Congres (dat voor de enen vijfjaarlijks, voor de anderen jaarlijks of tweejaarlijks zou bijeenkomen): een
plechtig debat over de “State of the Union”, de bespreking van het meerjaarlijks strategisch programma en/of het
jaarprogramma van de Raad en de bekrachtiging van belangrijke benoemingen (zoals bvb de Voorzitter van de
Commissie). De grote meerderheid wil dit Congres (mocht het er komen) geen enkele rol zien spelen in het
wetgevend proces en het zeker niet zien uitgroeien tot een instelling.
Rationalisering van
procedures
Een groot aantal Conventieleden vraagt de veralgemening van de procedure van
medebeslissing met gekwalificeerde meerderheid, die de regel zou moeten worden voor alle wetgeving. De grote
meerderheid is voorstander van het behoud van het exclusief initiatiefrecht van de Commissie. Er gaan ook
stemmen op om de medebeslissingsprocedure zelf eenvoudiger te maken (vooral dan de conciliatie). Op het vlak van
de uitvoering pleitten sommigen voor een meer transparante en minder complexe comitologieprocedure.
Transparantie, efficiëntie en legitimiteit der instellingen
Het besef groeit dat de
democratische legitimiteit van de Commissievoorzitter moet versterkt worden. Sommigen stelden voor dat hij zou
moeten verkozen worden door het EP en vervolgens bevestigd door de Europese Raad (i.p.v. omgekeerd zoals nu het
geval is); anderen zien zijn verkiezing dan weer gebeuren door het op te richten “Congres der Volkeren”; nog
anderen suggereren een rechtstreekse verkiezing door de burgers. Dat laatste lijkt me weinig realistisch.
De samenstelling van de Commissie en het aantal Commissarissen kwamen nog niet aan de orde in de
Conventie. Dat is ook het geval voor de werking en structuur van de Raad evenals voor de kwestie van het
roterend Voorzitterschap.
3. De weg naar een grondwet voor de Europese burgers
De idee
dat de Conventie moet uitmonden in een soort van ontwerpgrondwet voor de EU is zo goed als verworven. Verwacht
wordt dat dit een ‘constitutioneel verdrag’ zal zijn, eerder dan een korte, fundamentele tekst in de stijl van
de “US Constitution”. Eind oktober stelde het Presidium een eerste grove schets van zulk een constitutioneel
verdrag aan de plenaire Conventie voor. Vanaf begin 2003 zal dit schema geleidelijk aan opgevuld worden met de
uitkomst van de werkzaamheden der werkgroepen.
Een meerderheid van de Conventieleden lijkt
gewonnen voor de opname van het Handvest van grondrechten in het constitutioneel verdrag.
VGE
opent met zijn voorstel tot Europese Grondwet ook het debat over de toekomstige naam van de Unie. Hij suggereert
de volgende mogelijke namen: 'Europese Gemeenschap', 'Europese Unie', 'Verenigde Staten van Europa' of
'Verenigd Europa'. Brits regeringsvertegenwoordiger Hain waarschuwde tegen een dergelijk debat en wil de
huidige 'merknaam' 'Europese Unie' behouden. De term 'Verenigd Europa' doet hem denken aan een
voetbalploeg, terwijl de term 'Verenigde Staten van Europa' verwijst naar een Europese superstaat.
VGE stelt een dubbel burgerschap voor: het nationale burgerschap en het Europese burgerschap. Elke burger
zou vrijelijk het ene of het andere, naar eigen believen, met de rechten en plichten die met elk burgerschap
verbonden zijn, kunnen gebruiken. Daar het Unieburgerschap voortvloeit uit het burgerschap van een lidstaat
zouden alleen genaturaliseerde immigranten het Europese burgerschap kunnen verwerven.
4. Enkele
uitdagingen
Europa leidt aan sociale bloedarmoede
Wie er het nieuwsaanbod van de
jongste week op navlooit, merkt duidelijk dat de sociale onrust in Europa toeneemt: de Franse truckers blokkeren
de wegen, In Italië demonstreren 20.000 FIAT-arbeiders, de Britse brandweermannen zijn al zeven dagen aan het
staken. Ik ben het volkomen eens met emiritus en professor arbeidsrecht Roger Blanpain waar hij stelt dat
"Europa leidt aan sociale bloedarmoede". Europa schiet op sociaal vlak gewoonweg tekort. Het klopt dat de
bestaande verdragen spreken over sociale vooruitgang, een hoge graad van werkgelegenheid en sociale bescherming
en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Maar in de praktijk beschikt Europa gewoonweg niet over de
bevoegdheden en de instrumenten om die doelstellingen in te lossen. Bovendien worden de sociale doelstellingen
van de Unie altijd ondergeschikt gemaakt aan de verwezenlijking van de interne markt en de Economische en
Monetaire Unie. Sociaal beleid verwordt zo tot een "te dulden correctie" van de interne markt. Dat alles zorgt
ervoor dat de marktlogica haar intrede doet bij het uitvaardigen van werkgelegenheidsmaatregelen,
opleidingsfondsen en de diensten van algemeen belang. Gelukkig leeft daarover ook onvrede binnen de Conventie.
Op initiatief van een veertigtal Conventieleden wordt op 6 december een werkgroep opgestart over het “sociale
Europa”. De uitdagingen zijn groot. De werkgroep moet tegen eind februari haar aanbevelingen formuleren.
Essentieel is dat:
1. Duidelijk wordt gemaakt dat sociale doelstellingen niet langer ondergeschikt
zijn aan economische doelstellingen. In de Europese grondwet moet daarom ingeschreven worden dat de interne
markt en de EMU sociale doelstellingen moeten dienen zoals volledige werkgelegenheid , een hoog niveau van
sociale bescherming, gelijkheid en kwaliteit van het leven. Sociale doelstellingen moeten bovendien in het hele
Europees beleid horizontaal worden toegepast. Iedere Europese maatregel moet mee worden afgemeten aan de
weerslag op de sociale doelstellingen.
2. Op sociaal gebied moet de medebelissingsprocedure,
gekoppeld aan een meerderheidsbesluit in de Raad, de normale gang van zaken worden, niet alleen voor alle
sociale beleidsdomeinen maar ook voor het fiscale beleid.
En de positie van Vlaanderen in dit
alles?
Mijns insziens vormt een groot manco van het voorontwerp van constitutioneel verdrag de
blindheid voor het bestaan van constitutionele regio's.
De opkomende Europese orde, die het
soevereiniteitsconcept en de nationale staatsidee verandert, bevat mogelijkheden voor volkeren zonder staat om
zichzelf in een grotere Europese ruimte te projecteren. Dit opkomende Europa creëert meervoudige identiteiten en
een Europees burgerschap dat los staat van nationaliteit. In de vakliteratuur omschrijft men dat als "multilevel
governance", het systeem van overlappende overheden. In België kennen we dat.
Maar ook de
totstandkoming van de interne markt en van de eenheidsmunt maken dat we de nationale staat niet langer nodig
hebben als hét beleidsniveau voor economisch beleid. In deze nieuwe context betekent zelfbeschikking het recht
van volkeren om hun eigen plaats in de Europese orde te onderhandelen.
Tien jaar geleden, bij de
onderhandeling van het Verdrag van Maastricht, dat de deelname van regionale ministers aan de EU Raad van
Ministers mogelijk maakte en dat het Comité van de Regio's oprichtte, leek er een gunstiger klimaat te bestaan
voor het regionale eisenpakket dan vandaag. Nu is er binnen de Conventie eerder een tegenbeweging merkbaar om de
rol van de staten te versterken, hoewel de uitbreiding de eisen van de constitutionele regio's nog dringender
maakt en het opmaken van een grondwet (grondwettelijk verdrag) hiertoe een goede gelegenheid zou moeten bieden.
Veel van de staten die straks toetreden zijn immers kleiner dan vele bestaande constitutionele regio's
(Baskenland, Catalonië, Galicië, Vlaanderen, Schotland of Wales) maar zullen toch volop aan de besluitvorming
kunnen deelnemen.
Het Comité van de Regio's blijft lijden aan de zwakheid dat het
diep verdeeld is tussen de constitutionele regio's en de andere infranationale overheden met minder
bevoegdheden. Maar de inspanningen om deze verschillende substatelijke overheden in dezelfde categorie te
stoppen, verwateren de standpunten van het Comité van de Regio's.
De constitutionele regio's
hebben nochtans een valabel argument: voor veel beleidsaangelegenheden vormen zij, en niet de staat, het eerste
beleidsniveau!
Het door VGE voorgelegde voorontwerp van constitutioneel verdrag bevat
evenwel geen enkele verwijzing naar substatelijke overheden en het concept van "partnerregio's" dat voorgesteld
werd in het ontwerp-verslag Lamassoure werd overboord gegooid. Ondermeer onder druk van Spaanse leden van de
Conventie, die er sleutelposities bezetten en die behoren tot de Spaanse regeringspartij Partido Popular, houdt
het voorontwerp van constitutioneel verdrag op een belangrijk punt een stap terug in: de EU wordt er enkel nog
gedefinieerd als een 'unie van staten' terwijl de huidige verdragen een unie van lidstaten en volkeren
impliceren. Het streven van de Spaanse regering om het Europese constitutionaliseringsproces aan te grijpen om
het autonomiestreven van de eigen deelstaten te beteugelen (o.a. een informeel voorstel om in de EU-grondwet het
beginsel van de onveranderlijkheid van de grenzen van de lidstaten vast te leggen), kan ook een negatieve fall
out hebben voor dynamisch evoluerende staatshervormingsprocessen in andere lidstaten (België, Noord-Ierland).
Daarmee wordt de uitbreidingsweg die opengesteld wordt voor nieuwe lidstaten, waarvan een groot deel een
vroegere unie (Sovjet-Unie, Joegoslavië, Tsjechoslovakije) inruilt voor een nieuwe unie, afgesloten voor de
interne uitbreiding van even respectabele volkeren zonder staat binnen de EU.
Of er
in het constitutioneel verdrag toch nog een of andere vorm van directe relatie tussen de EU en constitutionele
regio's zal worden opgenomen, zal afhangen van de invloed die de Duitse en Belgische deelstaten op het
standpunt van hun lidstaat in de op de Conventie volgende IGC zullen kunnen uitoefenen. Als de EU-grondwet niet
de realiteit erkent dat de EU niet enkel staten omvat, maar complexer is, valt te vrezen dat in die grondwet het
recept voor de eigen implosie op termijn van de EU zal zijn ingebakken …
De komende
zes maanden zal een boeiende periode zijn in het Europese eenwordingsproces. Ik hoop u vandaag enig inzicht te
hebben gebracht op de gang van zaken
Bart Staes
Europees Parlementslid
Agalev