AA
Het andere rapport over Tsjernobyl (TORCH) - Nog steeds Tsjernobyldoden in West-Europa

Een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling van de gezondheids- en milieu-effecten van de kernramp van Tsjernobyl met kritische analyses van recente rapporten van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)

Samenvatting en conclusies

Op 26 April 2006 zal het twintig jaar geleden zijn dat de kerncentrale van Tsjernobyl ontplofte en grote hoeveelheden radioactieve gassen en deeltjes verspreid werden over het noordelijke halfrond. De effecten van de ramp blijven duidelijk zichtbaar, voornamelijk in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland, waar miljoenen mensen getroffen werden, maar de radioactieve neerslag van Tsjernobyl heeft ook andere delen van de wereld ernstig besmet. De catastrofe leidde niet alleen tot een nooit gezien vrijkomen van radioactiviteit, maar ook tot een hele reeks onvoorziene, ernstige gevolgen voor mens en milieu.

Het TORCH rapport wil een onafhankelijke wetenschappelijke analyse bieden van de beschikbare gegevens over het vrijkomen van radioactiviteit in het milieu en de daaruit voortvloeiende gezondheidseffecten van het ongeval in Tsjernobyl. Over dat onderwerp werden al duizenden studies uitgevoerd, maar vele zijn uitsluitend beschikbaar in het Oekraïens of in het Russisch. Deze beperking belemmert een volledig internationaal begrip van de impact van Tsjernobyl, en de auteurs vestigen de aandacht op deze moeilijkheid en op de nood aan een oplossing op officieel niveau voor dat probleem. Een andere vaststelling is dat sommige wetenschappers uit Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne zeer kritisch staan tegenover de officiële versies van de impact van Tsjernobyl.

In het rapport worden recente officiële rapporten over de impact van het ongeval in Tsjernobyl kritisch onderzocht, in het bijzonder twee verslagen van het “VN Tsjernobyl Forum” gepubliceerd door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in September 2005 en waaraan aanzienlijke aandacht werd besteed door de internationale media.

Over het inschatten van de risico’s van blootstelling aan radioactieve straling bestaat veel onduidelijkheid. Een fundamenteel punt is dat er geen zekerheid bestaat over de effecten van zeer lage doses. De huidige theorie stelt dat de relatie tussen dosis en schadelijke gevolgen, lineair is, zonder drempel, tot aan een dosis gelijk aan nul. Met andere worden: er bestaat geen veilig niveau voor blootstelling aan straling. Het is mogelijk dat het risico bij lage doses supralineair is, wat zou leiden tot relatief grotere risico’s, maar het kan ook sublineair zijn, met relatief lagere risico’s tot gevolg.

Een andere belangrijke bron van onzekerheid is het inschatten van de “interne stralingsdosis” (internal radiation doses), dus de nucliden die ingeademd of opgenomen werden. Deze vormen een grote stralingsbron bij Tsjernobyls fall-out. Die meetonzekerheden bij interne stralingsrisico’s kunnen zeer hoog oplopen, variërend in grootte van een factor 2 (boven en onder de raming) in het meest gunstige geval, tot een factor 10 of meer in het minst gunstige geval voor bepaalde radionucliden.



Het ongeval

In de ochtend van 26 april 1986, veroorzaakten twee explosies in eenheid 4 van Tsjernobyl de volledige vernietiging van de reactor. De ontploffingen stuwden grote wolken radioactieve gassen en brokstukken 7 à 9 kilometer in de atmosfeer. Ongeveer 30% van de 190 ton reactorbrandstof raakte verspreid over het reactorgebouw en de omliggende gebieden en zo’n 1-2% werd uitgestoten in de atmosfeer. Op dat moment kwamen ook de radioactieve gassen uit de reactor vrij. De daaropvolgende brand, die gevoed werd door de 1700 ton zware grafietkern, duurde acht dagen. Die brand is de voornaamste oorzaak van de extreme ernst van de ramp van Tsjernobyl.

Hoeveel radioactiviteit kwam er vrij?

Volgens een raming van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bedroeg de totale radioactiviteit van Tsjernobyl 200 keer die van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki samen. De hoeveelheid radioactiviteit die vrijkomt bij een radiologisch incident, wordt de ‘source term’ genaamd. Die is belangrijk omdat hij gebruikt wordt om de neerslag van nucliden in het noordelijke halfrond te onderzoeken. Uit die gegevens kunnen dan weer collectieve doses worden geraamd en voorspellingen gedaan over ziekte- en sterftecijfers.

Er kwam een hele cocktail radionucliden vrij, maar van radiologische betekenis zijn vooral de fissieproducten jodium-131, cesium-134 en cesium-137. Jodium-131 heeft een korte halfwaardetijd , slechts acht dagen, en een grote radiologische impact op korte termijn vanwege zijn invloed op de schildklier. Cesium-134 (halfwaardetijd 2 jaar) en cesium-137 (halfwaardetijd 30 jaar) hebben zwaardere radiologische gevolgen op middellange en lange termijn. Nu blijven er slechts relatief kleine hoeveelheden cesium-134 over, maar tijdens de eerste twee decennia na 1986, vormde het een grote bijdrage aan de stralingsdosis.

De meeste andere radionucliden zijn nu wellicht volledig afgebroken. De komende decennia zal nog gefocust worden op cesium-137, en zal er ook nog aandacht zijn voor strontium-90, wat belangrijker is in het gebied dichter bij Tsjernobyl. Op de lange termijn (honderden tot duizenden jaren), zal belangstelling blijven bestaan voor de activatieproducten, daarin begrepen de isotopen van plutonium, neptunium en curium. De verwachting is echter dat de totale hoeveelheid van die activatieproducten laag zal blijven, in vergelijking met de doses cesium-137.



De auteurs hebben de percentages van de initiële reactorinhoud aan cesium-137 en jodium-131 die vrijkwamen in het milieu opnieuw geëvalueerd. Zij schatten dat:

- 43% van het cesium-137 uit de kern vrijkwam , 30% meer dan de officiële ramingen;

- 65% van het jodium-131 uit de kern vrijkwam , 16% meer dan de officiële ramingen

Verspreiding en neerslag van de fall-out van Tsjernobyl

Tijdens de 10 dagen dat de uitstoot van Tsjernobyl maximaal was, kwamen voortdurend vluchtige radionucliden vrij die verspreid werden over grote delen van Europa en later over het hele noordelijke halfrond. Relatief hoge radioactieve neerslagconcentraties werden bijvoorbeeld gemeten in Hiroshima in Japan, meer dan 8000 km van Tsjernobyl.

De regen zorgde voor een opmerkelijk heterogene afzetting van de fall-out doorheen Europa en het noordelijke halfrond. De meeste vrijgekomen brandstof sloeg neer in gebieden dichtbij de reactor met grote variaties in de densiteit van de neerslag, maar sommige brandstofpartikels werden duizenden kilometers ver meegedragen. De grootste concentratie aan vluchtige nucliden en brandstofpartikels vindt men terug in Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne, maar meer dan de helft van de totale hoeveelheid van Tsjernobyls vluchtige inhoud sloeg elders neer.

In de jaren 1990 werd onder de auspiciën van de Europese Commissie een uitgebreid onderzoek uitgevoerd van de cesium-137 besmetting van Tsjernobyl. De resultaten tonen aan dat ongeveer 3.900.000 km2 van Europa besmet was met cesium-137 (meer dan 4.000 Bq/m2) dat is 40% van de oppervlakte van het Europese grondgebied . Merkwaardig genoeg schijnt dat cijfer niet te zijn gepubliceerd en het is in elk geval nooit doorgedrongen tot het publieke bewustzijn in Europa.

Van het besmette gebied werd 218.000 km2 of ongeveer 2,3% van het Europese grondgebied zwaarder besmet (meer dan 40.000 Bq/m2 cesium-137 ). Dit is het gebied dat geciteerd wordt door IAEA/WHO en UNSCEAR, wat aantoont dat deze organisaties merkwaardig selectief te werk zijn gegaan bij hun rapportage.

In oppervlakte uitgedrukt werden Wit-Rusland en Oostenrijk het sterkst getroffen door de hogere besmettingsniveaus. Ook andere landen werden echter ernstig getroffen; bijvoorbeeld: meer dan 5% van Oekraïne , Finland en Zweden werd sterk besmet (> 40,000 Bq/m2 cesium-137). Meer dan 80% van de oppervlakte van Moldavië , het Europese deel van Turkije , Slovenië , Zwitserland , Oostenrijk en de Slovaakse Republiek werden lichter besmet (> 4.000 Bq/m2 cesium-137). 44% van Duitsland en 34% van het Verenigd Koninkrijk waren er gelijkaardig aan toe.

In termen van totale neerslag van cesium-137, is het zo dat Rusland , Wit-Rusland en Oekraïne de grootste hoeveelheden fall-out ondergingen, terwijl Ex-Joegoslavië , Finland , Zweden , Bulgarije , Noorwegen , Roemenië , Duitsland , Oostenrijk en Polen ieder meer dan één petabecquerel (1015 Bq of één miljoen miljard becquerels) cesium-137 over zich heen kregen, een zeer grote hoeveelheid radioactiviteit.

Nog steeds bestaande beperkingen met betrekking tot voedsel

In vele landen blijven beperkingen gelden voor de productie, het vervoer en de consumptie van voedsel dat nog altijd besmet is door de fall-out van Tsjernobyl.

• In het Verenigd Koninkrijk blijven beperkende maatregelen gelden voor 374 boerderijen, dat is een gebied van 750 km2 met 200.000 schapen.

• In delen van Zweden en Finland , voor vee, daarin begrepen rendieren, in natuurlijke en bijna-natuurlijke omstandigheden.

• In bepaalde regio’s in Duitsland , Oostenrijk , Italië , Zweden , Finland , Litouwen en Polen bereiken vrij lopend wild (everzwijnen en herten inbegrepen), wilde paddestoelen, bessen en carnivore vis uit meren niveaus van meerdere duizenden Bq cesium-137 per kg.

• In Duitsland bereiken de cesium-137 niveaus in wilde everzwijnen waarden van 40.000 Bq/kg. De gemiddelde waarde bedraagt 6.800 Bq/kg, meer dan tien keer de Europese limiet van 600 Bq/kg.

De Europese Commissie verwacht niet dat er snel iets zal veranderen. Ze stelde dat: “ de beperkingen voor bepaalde levensmiddelen uit bepaalde lidstaten daarom nog vele jaren moeten blijven bestaan. ”

De IAEA/WHO verslagen maken geen melding van de bestaande uitgebreide gegevensreeksen over Europese besmetting. Er wordt geen uitleg gegeven voor deze weglating. Sterker nog, de IAEA/WHO verslagen bespreken uitsluitend de neerslag en stralingsdoses in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland, maar niet in andere landen. Hoewel in die drie landen zeker zware neerslag plaatsvond, kunnen toch vragen gesteld worden bij het weglaten van enig onderzoek naar de fall-out van Tsjernobyl in de rest van Europa en het Noordelijke halfrond.

De gevolgen voor de gezondheid – tot nu toe…

Het onmiddellijke gevolg voor de gezondheid van het ongeval in Tsjernobyl was acute stralingsziekte bij 237 hulpverleners, waarvan er 28 stierven in 1986 en nog eens 19 tussen 1987 en 2004. Bij deze groep kan nog meer vroegtijdige dood voorkomen.

De effecten op lange termijn blijven onzeker. Blootstelling aan ioniserende straling kan leiden tot kanker in bijna elk orgaan van het lichaam. De tijdspanne tussen de blootstelling aan straling en het verschijnen van kanker kan echter 50 tot 60 jaar bedragen of zelfs meer. Waarschijnlijk zal het totale aantal sterftes aan kanker ten gevolge van Tsjernobyl nooit volledig gekend raken. Het TORCH Rapport doet echter voorspellingen van het extra aantal doden door kanker op basis van gepubliceerde collectieve doses bij de betrokken populatie.

Schildklierkanker

Tot in 2005 kwamen ongeveer 4.000 gevallen van schildklierkanker voor in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland bij mensen die jonger dan 18 waren ten tijde van het ongeval. Hoe jonger de blootgestelde persoon, hoe groter het daaruit voortvloeiende risico op het ontwikkelen van schildklierkanker.

Schildklierkanker wordt uitgelokt door blootstelling aan radioactief jodium. Er wordt geschat dat meer dan de helft van het jodium-131 uit Tsjernobyl neerkwam buiten de vroegere Sovjet-Unie. Een mogelijke stijging van het aantal schildklierkankers werd gerapporteerd in de Tsjechische Republiek en in het VK, maar er is meer onderzoek nodig om het voorkomen van schildklierkanker in West-Europa te evalueren.

Afhankelijk van het gehanteerde risicomodel, gaan de ramingen van 18.000 tot 66.000 toekomstige bijkomende gevallen van schildklierkanker, uitsluitend in Wit-Rusland. Er wordt natuurlijk ook verwacht dat schildklierkanker zich zal voordoen in Oekraïne en Rusland. De laagste inschatting houdt rekening met een constant relatief risico gedurende 40 jaar na blootstelling, bij de hogere wordt rekening gehouden met een constant relatief risico gedurende het hele leven. Recent bewijsmateriaal van de Japanse overlevenden van de atoombom suggereert dat de laatste risico-inschatting wellicht meer realistisch is.

Leukemie

Het bewijsmateriaal voor verhoogde leukemiecijfers is minder duidelijk. Er zijn enige bewijzen die aantonen dat er meer leukemie voorkomt bij Russische opruimers en bij bewoners van sterk besmette gebieden in Oekraïne. Sommige studies lijken een verhoogd cijfer aan te tonen voor leukemie bij kinderen tengevolge van de fall-out van Tsjernobyl in West-Duitsland, Griekenland en Wit-Rusland.

Andere kankers

Bij de meeste kankers verstrijkt er een lange periode tussen de blootstelling en het verschijnen van de ziekte, zo een 20 tot 60 jaar. Nu, 20 jaar na het ongeval, wordt in Wit-Rusland al een gemiddelde stijging met 40% vastgesteld van het voorkomen van kanker met de meest uitgesproken stijging in de sterkst besmette streken. De verslagen van de IAEA/WHO uit 2005 erkennen preliminaire bewijzen van een toename van het aantal gevallen van pre-menopauzale borstkanker bij vrouwen die jonger waren dan 45 tijdens de blootstelling.

Andere ziekte-effecten

Twee andere ziektes dan kanker, cataract en cardiovasculaire ziektes , zijn goed gedocumenteerd en houden duidelijk verband met Tsjernobyl. Aan straling verbonden veranderingen in de ooglens werden vastgesteld bij kinderen en jongeren tussen 5 en 17 die in het gebied rond Tsjernobyl wonen. Een grote studie van de reddingswerkers van Tsjernobyl toonde aan dat er een significante stijging bestaat van het risico op cardiovasculaire ziektes.

Erfelijke gevolgen

Het is welbekend dat straling genen en chromosomen kan beschadigen. Het verband tussen genetische wijzigingen en de latere ontwikkeling van een ziekte is echter complex en de relevantie van een dergelijke beschadiging voor een later risico is vaak niet duidelijk. Er bestaat wel een groot aantal recente studies waarin genetische schade werd onderzocht bij mensen die blootgesteld werden aan de straling van het ongeval in Tsjernobyl.

Studies in Wit-Rusland suggereren een toename met een factor twee van de mutatie ratio in de germinale lijn . De analyse van een cohort bestraalde families uit Oekraïne bevestigt deze vaststellingen. Het blijft echter onduidelijk welke klinische symptomen veroorzaakt worden door deze schade.

Geestelijke gezondheid en psychosociale effecten

Terwijl de recente IAEA/WHO verslagen andere effecten lijken af te zwakken, erkennen ze wel duidelijk de enorme mentale, psychologische effecten en de effecten op het centraal zenuwstelsel van de ramp van Tsjernobyl: “De impact van Tsjernobyl op de geestelijke gezondheid is het grootste volksgezondheidsprobleem totnogtoe veroorzaakt door het ongeval. De omvang en het bereik van de catastrofe, de grootte van de getroffen populatie en de gevolgen op lange termijn zorgen ervoor dat het veruit de ergste industriële ramp ooit is.”

De oorzaken van die psychosociale effecten zijn complex, en ze hangen samen met verschillende factoren, waaronder angst voor de mogelijke effecten van straling, veranderingen in levensstijl – in het bijzonder voedingsgewoonten, alcohol en tabak - victimisatie, die leiden tot een gevoel van sociale uitsluiting, en stress die gepaard gaat met evacuatie en hervestiging. Het is daarom moeilijk exact vast te stellen hoe veel van die symptomen direct veroorzaakt worden door blootstelling aan straling van Tsjernobyl.

Collectieve Doses

Blootstelling aan straling wordt voornamelijk op twee manieren gemeten: individuele doses en collectieve doses. Individuele doses worden gemeten of berekend per persoon en collectieve doses zijn de som van de individuele doses van alle blootgestelde personen in een bepaald gebied, bijvoorbeeld een groep arbeiders, een land, een streek, of zelfs de wereld. Het gebruik van collectieve doses is bijzonder relevant in gevallen waarbij grote bevolkingsgroepen blootgesteld worden aan relatief lage doses gedurende een lange periode. De raming van collectieve doses is een onontbeerlijk instrument om de potentiële toekomstige gezondheidseffecten van straling te evalueren.

De termijn waarover een collectieve dosis wordt geschat, moet duidelijk vastgelegd worden. Een voorbeeld, de blootgestelde populatie in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland kreeg ongeveer één derde van de collectieve dosis voor 70 jaar in het eerste jaar na Tsjernobyl. In de volgende negen jaar (1987 tot1996) kregen ze nog een derde , en het laatste derde krijgen ze wellicht tussen 1997 en 2056 te verduren.

Het IAEA/WHO rapport raamt de collectieve dosis voor Wit-Rusland , Oekraïne en Rusland op 55.000 persoon sievert, dat is de laagste tak van een ramingsvork die gaat tot meer dan 300.000 persoon sievert. De IAEA/WHO beperkt haar raming in de tijd tot 2006, en verstrekt geen ramingen voor Europese nog voor wereldwijde collectieve doses: dat zijn significante beperkingen.

De geloofwaardigste gepubliceerde raming van de totale wereldwijde collectieve dosis van de radioactieve neerslag van Tsjernobyl is 600.000 persoon sievert , wat van Tsjernobyl het veruit ergste nucleaire ongeval ooit maakt. Die totale collectieve dosis werd ongeveer als volgt verspreid:

- 36% over de bevolking van Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland;

- 53% over de bevolking van de rest van Europa;

- 11% over de bevolking van de rest van de wereld.

Geraamde toekomstige “boventallige” doden door kanker

Het extra aantal sterftes door kanker kan geraamd worden uit de gepubliceerde collectieve doses. Voor Wit-Rusland, Oekraïne and Rusland, gaan de ramingen van 4.000 tot 22.000 bijkomende doden door kanker. Voor de hele wereld gaan de gepubliceerde cijfers van 14.000 tot 30.000. Deze ramingen hangen sterk af van de gehanteerde risicofactor: verschillende wetenschappers gebruiken verschillende factoren. Recente studies tonen aan dat de huidige risico’s van lage doses bij lage dosisdebieten misschien moeten worden verhoogd.

In zijn perscommuniqué van 5 September 2005, “Chernobyl, The True Scale of the Accident” (“Tsjernobyl, de ware omvang van het ongeval”) zegt het IAEA: “In het totaal kunnen tot vierduizend mensen uiteindelijk sterven door blootstelling aan de radioactieve straling van het ongeval in de kerncentrale van Tsjernobyl bijna 20 jaar terug, dat is de conclusie van een internationaal team van meer dan 100 wetenschappers.” Dat cijfer van 4.000 sterfgevallen werd uitgebreid geciteerd door de media over de hele wereld. Die stelling is echter misleidend, want het cijfer dat berekend werd in het IAEA/WHO rapport bedraagt bijna 9.000 extra kankerdoden .

Afhankelijk van de gehanteerde risicofactor (d.i. het risico van dodelijke kanker per persoon sievert), raamt het TORCH Rapport dat de wereldwijde collectieve dosis van 600.000 persoon sievert zal leiden tot 30.000 tot 60.000 bijkomende doden door kanker . Dat is 7,5 tot 15 keer het cijfer uit het persbericht van het IAEA.

Conclusies

De volledige gevolgen van het ongeval in Tsjernobyl zullen zo goed als zeker nooit gekend raken. Twintig jaar na de ramp is het echter duidelijk dat de gevolgen veel groter zijn dan wat de officiële ramingen impliceren. Onze algemene conclusie is dat de ongeziene omvang van de ramp en haar gevolgen op lange termijn voor het milieu, de gezondheid en de socio-economische aspecten volledig moeten erkend worden en regeringen moeten er rekening mee houden bij het bepalen van hun energiebeleid.

Samenvattend zijn de belangrijkste conclusies van het rapport de volgende:

ongeveer 30.000 tot 60.000 bijkomende doden door kanker worden voorspeld, 7 tot 15 keer meer dan de door IAEA/WHO gepubliceerde raming van 4.000
de voorspelling van het aantal boventallige doden door kanker hangt nauw samen met de gehanteerde risicofactor
de voorspellingen voor bijkomende gevallen van schildklierkanker liggen tussen de 18.000 en 66.000, afhankelijk van het gebruikte risicoprojectiemodel
andere kankers met een lange latentieperiode beginnen te verschijnen 20 jaar na het ongeval
Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland werden zwaar besmet, maar meer dan de helft van de radioactieve neerslag van Tsjernobyl kwam buiten die landen terecht
de fall-out van Tsjernobyl besmette ongeveer 40% van de oppervlakte van Europa de collectieve dosis wordt geschat op ongeveer 600.000 persoon Sv, meer dan 10 keer hoger dan de officiële ramingen
ongeveer 2/3 van Tsjernobyls collectieve dosis werd verspreid over de bevolking buiten Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland, in het bijzonder over West-Europa
de hoeveelheid Cesium-137 die vrijkwam uit Tsjernobyl wordt geraamd een derde hoger te liggen dan de officiële cijfers

Recente IAEA/WHO studies

Onze beoordeling van de twee recente IAEA/WHO studies over de gevolgen van Tsjernobyl voor respectievelijk gezondheid en milieu, is gemengd. Enerzijds erkennen we dat de rapporten uitgebreide onderzoeken omvatten van de effecten van Tsjernobyl in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland. Anderzijds zwijgen de rapporten over de effecten van Tsjernobyl elders. Alhoewel gebieden in Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland zwaar besmet werden, kwam de meeste fall-out van Tsjernobyl elders terecht. De collectieve doses van de radioactieve neerslag van Tsjernobyl voor de bevolking van de rest van de wereld, in het bijzonder West-Europa, is het dubbel van die voor de bevolking van Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland. Dit betekent dat deze bevolkingsgroepen dubbel zo veel bijkomende kankerdoden zullen tellen, als de bevolking van Wit-Rusland, Oekraïne en Rusland.

Het niet onderzoeken van de effecten van Tsjernobyl in andere landen is geen tekortkoming van de wetenschappelijke teams, maar wel van de beleidsmakers van het IAEA en de WHO. Om deze vergetelheid recht te zetten, doen wij de aanbeveling dat de WHO, onafhankelijk van het IAEA, een rapport zou bestellen om de radioactieve neerslag, de collectieve doses en de gevolgen van Tsjernobyl te onderzoeken in de rest van de wereld, in het bijzonder in West-Europa.

GroenDe enige partij die sociaal én milieuvriendelijk is.

www.groen.be

De Groenen/EVAGroenen en Europese Vrije Alliantie in het Europees Parlement.

www.greens-efa.eu

Samen ijveren voor een beter Europa en klimaat?